e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mak makkelijk: mē̜kǝlek (Roermond) Gezegd van een zachtaardig, gewillig paard. [JG 1a; N 8, 64i en 64j] I-9
maken maken: make (Roermond), máákə (Roermond) maken [DC 02 (1932)] III-1-4
mals, gezegd van boter mals: mals (Roermond), smeug: sjmeujig (Roermond), week: weik (Roermond) mals, goed smeerbaar, gezegd van boter (plat) [N 91 (1982)] III-2-3
man man: man (Roermond, ... ) man [RND], [RND] III-3-1
man, mannelijke zangvogel mannetje: menke (Roermond) mannelijke zangvogel (tersel) [N 83 (1981)] III-4-1
man, manspersoon man: man (Roermond, ... ) man. (Bestaat er een woord voor man in de beteekenis van echtgenoot?) [DC 05 (1937)] III-2-2
manchet manchet: manchet (Roermond, ... ), mansjet (Roermond), manzjete (Roermond), Zie ook afb. p. 173.  manzjet (Roermond) manchet || manchet, vaste mouwboord van een overhemd [N 23 (1964)] III-1-3
manchetknoop manchettenknoop: manchetteknuip (Roermond), mansjetteknoap (Roermond, ... ), manchettenknoopje: manchetteknuipkes (Roermond), mansjette knuipkes (Roermond), manzjetteknuipkes (Roermond) manchet, vaste mouwboord van een overhemd [N 23 (1964)] || manchetknoopjes [N 23 (1964)] III-1-3
mand mand: manj (Roermond) De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.] II-12
manden maken manden vlechten: manjǝ vlęxtǝ (Roermond) Het vlechten van manden met behulp van wissen. Het vlechten met twee of meer wissen tegelijk (sleeuwen) leidde tot een grovere kwaliteit. [monogr.] II-12