33776 |
beide beenderen van de onderkaak |
geschaar:
gǝšēr (L329p Roermond),
schaarbek:
š˙ērbɛk (L329p Roermond)
|
De scha(a)r(en) of het geschaar vormen de beide takken van de onderkaak van een paard en de uitwendige holte in het achterste gedeelte daarvan. Zie afbeelding 2.11. [JG 1a, 1b; N 8, 30]
I-9
|
22906 |
beieren |
luiden:
de klokke loeje (L329p Roermond),
loeje (L329p Roermond)
|
Hoe zegt men : de klokken beieren?. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
31305 |
beitel |
beitel:
bęjtǝl (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
De algemene benaming voor het stalen werktuig met een wigvormige snede dat dient om bijvoorbeeld gaten of uitsparingen in hout te steken of te hakken. Beitels die door houtbewerkers worden gebruikt, bestaan uit een beitelblad dat aan de onderzijde in een snede uitloopt en aan de bovenzijde via een versmalling, de hals, en vervolgens een verbreding, de borst, in een pin eindigt. Deze pin, de arend, wordt in het houten handvat van de beitel gestoken. Zie ook afb. 63 en vgl. het lemma ɛbeitelɛ in Wld II.11, pag. 33. Het betreft daar de beitel met een andere vorm die door de smid wordt gebruikt bij het doorhakken en splijten van koud of verhit metaal.' [N 53, 34a; N G, 24; L 1a-m; L 21, 12; L 45, 12a; L A2, 434; A 14, 12a; monogr.] || De beitels die door de smid worden gebruikt zijn in het algemeen uit één stuk metaal vervaardigd, en hebben niet, zoals de beitels van de timmerman, klompenmaker, kuiper, etc., een hecht van hout of kunststof. Al naar gelang van de werkzaamheden, verschilt ook de vorm van de beitel. Beitels worden onder meer gebruikt voor het weghakken van bramen en lasslakken, voor het doorhakken van bouten, voor het splijten en doorhakken van metaalplaat en voor het aanbrengen van groeven in metaal. De smid kent ook beitels aan een steel; zij worden vooral gebruikt wanneer gloeiende voorwerpen moeten worden bewerkt. Zie ook de volgende lemmata. [N 33, 109]
II-11, II-12
|
24301 |
bek |
bek:
bek (L329p Roermond),
muil:
moel (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
mōē:l (L329p Roermond),
ideosyncr.
moel (L329p Roermond),
WBD/WLD
mōēl (L329p Roermond)
|
Hoe noemt u de bek van een dier (muil, bakkes) [N 83 (1981)] || muil || muil v dieren
III-4-2
|
32648 |
bek van de schaar |
punt:
pøntj (L329p Roermond)
|
Met de bek van een ploegschaar wordt de punt, het spits toelopende voorste deel bedoeld. De schaar is zodanig aangebracht, dat de bek op of vlak voor de spits van de ploegzool staat. Voor wat de termen neus, naas, snuit en spits betreft, zie men ook wat daarover in het lemma ploeghoofd wordt opgemerkt. [N 11, 31.I.b + 33b + 38 add.; N 11A, 85c + 87a + 88a + 89a add; monogr.]
I-1
|
21775 |
bekakt praten |
bekakt kallen:
bekak kalle (L329p Roermond)
|
bekakt praten [N 102 (1998)]
III-3-1
|
21777 |
bekakte praat |
eigendunk:
eige dunk (L329p Roermond),
kak:
kak (L329p Roermond),
kale kak:
kaalə kak (L329p Roermond)
|
taal of daad die getuigt van een hoge dunk van eigen voortreffelijkheid [kak] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19324 |
bekakte praat /bekakt praten |
bekakt kallen:
bekak kalle (L329p Roermond),
kak:
kak (L329p Roermond),
kale kak:
kaalə kak (L329p Roermond)
|
bekakt praten [N 102 (1998)] || taal of daad die getuigt van een hoge dunk van eigen voortreffelijkheid [kak] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21830 |
bekendmaken |
omroepen:
omroopə (L329p Roermond)
|
officiëel bekend maken [uitbellen, uitklinken, afkleppen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18974 |
bekennen |
bekennen:
bekinne (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
bəkinnə (L329p Roermond)
|
uitkomen voor een schuld [kennen, bekennen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|