17891 |
morsen |
knoeien:
knooje (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond)
|
Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, mozen, mossen, mosselen, plorren, meggelen, mekkelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
29998 |
mortel |
specie:
špēs ̇ij (L329p Roermond)
|
Een mengsel van gebluste kalk of cement, zand of tras en water. Het wordt gebruikt om bij het metselen de stenen tot een samenhangend, vast geheel te verbinden. De aard en de hoeveelheid van de grondstoffen bepalen het gebruik van de verschillende soorten mortels. Vgl. de volgende lemmata. (zie kaart) [monogr.; div.]
II-9
|
24603 |
mos (alg.) |
mos:
mōs (L329p Roermond),
mós (L329p Roermond),
WLD
mos (L329p Roermond)
|
mos || Mos: kleine, sierlijke, groene plantjes die groepsgewijze en in aanzienlijke hoeveelheid bij elkaar groeiend voorkomen (mos, smos, kwacht, kwocht). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
20923 |
mossel |
mossel:
moesjel (L329p Roermond),
moesjele aete
moesjel (L329p Roermond)
|
mossel
III-2-3
|
20839 |
mosterd |
mosterd:
Sjónk mit mósterd (schertsend) Doe bös zo sjterk es mósterd
mósterd (L329p Roermond)
|
mosterd
III-2-3
|
19587 |
mosterdpot |
mosterdpotje:
mósterdpötje (L329p Roermond),
mosterdvaatje:
mósterdvaetje (L329p Roermond)
|
mosterdpotje || mosterdvatje
III-2-1
|
24355 |
mot |
mot:
mot (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
mót (L329p Roermond)
|
mot [DC 24 (1953)]
III-4-2
|
21263 |
motor |
moter:
mo.tər (L329p Roermond)
|
motor [RND]
III-3-1
|
25130 |
motregen, fijne regen |
miezel:
miezel (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
mot:
mot (L329p Roermond),
motregen:
motraegen (L329p Roermond),
motraige (L329p Roermond),
motregen (L329p Roermond),
motréége (L329p Roermond),
mòtregen (L329p Roermond),
mótraege (L329p Roermond),
mozel:
mozel (L329p Roermond),
muggenpis:
mōgepies (L329p Roermond),
mussenstoof:
mussestjaof (L329p Roermond),
stofregen:
sjtaofréége (L329p Roermond),
zammel:
zammel (L329p Roermond),
zemel:
zeemel (L329p Roermond),
zouwel:
zauwel (L329p Roermond)
|
klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || motregen, fijne regen || motregen, het motregent (regen met heel fijne druppels). [DC 30 (1958)] || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] || noorderstof, in de betekenis van motregen bij overigens droge atmosfeer; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
miezelen:
miezele (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond),
miezelen (L329p Roermond),
miezələ (L329p Roermond),
miljelen:
’t miljelt (L329p Roermond),
moezelen:
’t begint te moozele (L329p Roermond),
motregenen:
motraegene (L329p Roermond),
’t motraigent (L329p Roermond),
doffe o
motrêgene, ut motrêgent (L329p Roermond),
mozelen:
mozele (L329p Roermond),
siebelen:
siebbələ (L329p Roermond),
siebelen (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond),
siebelt (L329p Roermond),
ziebbələ (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
ziebele (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
ziebelen (L329p Roermond),
’t begint te ziebele (L329p Roermond),
ps. (*): Roermonds woord! (e = \\).
siebele (L329p Roermond),
ziebele (L329p Roermond),
sprinkelen:
sjprinkele (L329p Roermond),
zemelen:
zeemele (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
zemele (L329p Roermond),
zemelen (L329p Roermond),
zéémelen (L329p Roermond),
zouwelen:
zauwelen (L329p Roermond)
|
aanhoudend zacht regenen || beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || motregen, het motregent (regen met heel fijne druppels). [DC 30 (1958)] || zachtjes regenen || zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|