24357 |
muis |
muis:
moes (L329p Roermond),
mōēs (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
muis [DC 35 (1963)]
III-4-2
|
17663 |
muis van de hand |
muis:
mōēs (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond)
|
muis van de hand (het onderste, vlezige deel van de duim) [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20774 |
muisjes |
suikerkeurtjes:
sokkerkörkes (L329p Roermond),
sókkerkäö:rke (L329p Roermond),
Besjuute mit sókkerkäörkes
sókkerkäö:rke (L329p Roermond)
|
Beschuiten met muisjes [N 16 (1962)] || gesuikerd anijszaadje || muisjes
III-2-3
|
20122 |
muizen |
muizen:
moeze (L329p Roermond),
ideosyncr.
moeze (L329p Roermond),
WBD/WLD
môêzə (L329p Roermond)
|
Hoe noemt u jacht maken op muizen, gezegd van de kat (muizen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
21642 |
muntgeld |
klinkende munt:
klinkende muntj (L329p Roermond),
spijs:
vgl. Herten-bij-Roermond Wb. (pag. 233): sjpíes, 1. kalk- of cementspecie.
sjpīēs (L329p Roermond)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: muntgeld, klinkend geld in het algemeen [geen bankbiljetten dus] [speeses?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18418 |
muts: algemeen |
muts:
möts (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond),
møts (L329p Roermond),
informant: in Meliek en zo: ein mötsj
möts (L329p Roermond)
|
muts || muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)] || pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|
33627 |
mutsaard, houtmijt |
schansenhoop:
sjansenhoup (L329p Roermond)
|
houtmijt, stapel takkebossen [N 05A (1964)]
I-7
|
30091 |
muur |
muur:
mūr (L329p Roermond)
|
Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld]
II-9
|
24506 |
muurbloem |
viool:
-
fieoole matrieaalə (L329p Roermond)
|
muurbloem [DC 17 (1949)]
III-4-3
|
30231 |
muurdam, penant |
penant:
pǝnant (L329p Roermond)
|
Betrekkelijk smal stuk muur tussen twee vensters of tussen een venster en een andere muur. [N 55, 75; N 32, 12b; N 32, 14; monogr.]
II-9
|