23951 |
belofte |
belofte:
belofte (L329p Roermond)
|
Een belofte. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21600 |
belofte niet houden |
zijn belofte niet nakomen:
belofte neet naokōmme (L329p Roermond),
zijn keutel intrekken:
ziene keutel intrekke (L329p Roermond)
|
een belofte niet houden [beenschijten, zijn woord intrekken, belezen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
23199 |
beloken pasen |
beloken pasen:
blaoke paose (L329p Roermond)
|
De eerste zondag na Pasen, Beloken Pasen, de laatste dag dat men zijn Paasplicht kon vervullen [gebroke Paose, Wiesse Zóndiech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
21464 |
beloven |
beloven:
belaove (L329p Roermond)
|
beloven [gelaove, belaove] [N 96D (1989)]
III-3-1
|
21190 |
bemanning |
bemanning:
bəmanning (L329p Roermond),
scheepsvolk:
sjeepsvolk (L329p Roermond)
|
de bemanning van een schip [bemanning, équipage] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32572 |
bemesten |
mesten:
męstǝ (L329p Roermond)
|
De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.]
I-1
|
33762 |
benamingen van het paard naar de leeftijd |
aanspanner:
ānšpɛndǝr (L329p Roermond
[(jong veulen dat aangespannen of beleerd wordt)]
),
enter:
ęntǝr (L329p Roermond),
twenter:
twęntǝr (L329p Roermond)
|
Namen voor het onderscheid naar de leeftijd zijn talrijk. Specifieke namen treffen wij vooral aan tijdens de ontwikkeling van jong veulen tot paard. Na één jaar is het een jaarling. Wordt het op anderhalve à tweejarige leeftijd voor het eerst met een merrie voor een voertuig gespannen, dan heet het aanspanner of achttienmaander. Zijn de veulens na circa twee jaar volwassen geworden, dan zijn het tweejarigen of twenters. Nadien worden nog weinig specifieke namen volgens de leeftijd gegeven, behalve als de paarden (te) oud geworden zijn: ouder paard (zes tot twaalf jaar), oud paard (dertien jaar en meer). De leeftijd van een paard kan worden vastgesteld aan de hand van het gebit. Als alle vaste snijtanden volledig doorgekomen zijn, heeft het een "volwassen gebit". Vanaf nu wordt de leeftijd bepaald op grond van de veranderingen die zich op het kauwvlak van de ondertanden voltrekken en van de hoek die de ondertanden met deze uit de bovenkaak vormen. Tot achtjarige leeftijd is de ouderdom nauwkeurig vast te stellen; daarna wordt het wat moeilijker en noemt men een paard aftands. [A 32, 11a, 11b, 11c, 11d, 11e en 11f; A 45, 28a; N 8, 5, 15, 20, 62f en 62g; monogr.]
I-9
|
25103 |
benauwd en vochtig weer |
benauwd (weer):
benauwt (L329p Roermond),
broeierig (weer):
breujerich (L329p Roermond),
breujerig (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond),
breujerig wèèr (L329p Roermond),
brēūjərig wéér (L329p Roermond),
broejerig (L329p Roermond),
brujerig wéér (L329p Roermond),
broeilucht:
breulocht (L329p Roermond),
graslucht:
graaslócht (L329p Roermond),
hondsdagen:
hònsjdaag (L329p Roermond),
maf:
maf (L329p Roermond),
moddel:
moddel (L329p Roermond),
moddelig (weer):
moddelig (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
moddelig wair (L329p Roermond),
moddelwarm:
moddelwerm (L329p Roermond),
mottig (weer):
mòttig (L329p Roermond),
muffetig weer:
muffetig wér (L329p Roermond),
zoel (weer):
zoel (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
zwoel (weer):
sjwoel (L329p Roermond),
zwoel (L329p Roermond)
|
drukkend warm, gezegd van het weer [zwoel, mof, zoel, flauw, smoel] [N 81 (1980)] || loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)] || lucht bij vochtig en warm zomerweer [graslucht] [N 22 (1963)] || lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)] || warm, benauwd en vochtig weer (in de zomer) [bederfelijk, voos, smoel, zoel, zuul, broejerig, luimerig, mottig, moddelwarm, zomig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17672 |
benen (spotnamen) |
benenwagen:
Spotnaam. B.v. ich bin met der beinerwaage gekome.
beinerwaage (L329p Roermond),
knoken:
knèùk (L329p Roermond),
latten:
latte (L329p Roermond),
poten:
mit flinke peut (L329p Roermond),
mit sjtevige peut (L329p Roermond),
peut (L329p Roermond),
B.v. haaj dien peut bie dich.
peut (L329p Roermond),
schragen:
sjraage (L329p Roermond),
B.v. sjtaik dien sjrage neet zoo oet.
sjrage (L329p Roermond),
staken:
sjtake (L329p Roermond),
stelten:
B.v. dae vent had sjtelte.
sjtelte (L329p Roermond),
stokken:
stekker (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
stompels:
sjtevige sjtumpels (L329p Roermond)
|
benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)] || benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)] || benen: spotbenamingen [billewaage, pikkels, stekken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17860 |
bengelen |
bengelen:
bengele (L329p Roermond),
bungele (L329p Roermond),
wiegelen:
wiegele (L329p Roermond)
|
Bengelen: heen en weer slingeren (bammelen, bommelen, bengelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|