e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
peuzelen oppeuzelen: òppeuzələ (Roermond), peuzelen: peuzele (Roermond, ... ), pitsen: pitse (Roermond), smikkelen: sjmikkele (Roermond) peuzelen; Hoe noemt U: Langzaam en met smaak eten (pluizen, peuzelen) [N 80 (1980)] III-2-3
pezen geelhaar: gē̜lhǭr (Roermond) [N 28, 63; Veldeke 15, 22; monogr.] II-1
pezerik karwats: karwatsj (Roermond) harde, gedroogde, holle spier of pektouw of touw met knopen als strafwerktuig [looiepees, pezerik, bullepees] [N 90 (1982)] III-3-1
piekeren mijmeren: miemere (Roermond), prakkiseren: prakkeze:re (Roermond), prakkezere (Roermond, ... ), pràkkəzeerə (Roermond) over zijn zorgen nadenken [mijmeren, dolleren, prakkezeren, praktiseren, dubben, dromen] [N 85 (1981)] || prakkezeren III-1-4
piepen piepen: piepe (Roermond), pīpǝ (Roermond), sjielpen: šilpǝ (Roermond), sjierpen: sjirpen (Roermond), tjieken: tjikǝ (Roermond) een zacht piepend geluid geven, gezegd van vogels (sjirpen, tjilpen, tjerpen) [N 83 (1981)] || Geluid voortbrengen, gezegd van een jonge kip. [N 19, 48; monogr.] I-12, III-4-1
pijl pijl: piel (Roermond), pīēl (Roermond), pīl (Roermond, ... ) De dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht]. [N 88 (1982)] || Pijl: pijl. III-3-2
pijlkruid pijlkruid: WLD  pielkroet (Roermond) Pijlkruid (sagittaria sagittifolia 30 tot 100 cm hoge plant. De stengels zijn driekantig; de bladeren zijn pijlvormig, de ondergedoken bladeren lintvormig, tevens stomp; de bloemen groeien in kransen van 3, eenslachtig vrouwelijk onderaan, 3-tallig, wit [N 92 (1982)] III-4-3
pijn pijn: pien (Roermond), pièn (Roermond), pīēn (Roermond), pî.n (Roermond) mijn voeten doen mij erg zeer [DC 03 (1934)] || pijn [RND] III-1-2
pijnscheut steek: [-> lm. pijnscheut, rk]  ne sjteek in de ziej (Roermond) Een steek in de zij? ( is vaak het gevolg van hardlopen) [DC 60 (1985)] III-1-2
pijpbeen pijp: pīp (Roermond) Het gedeelte van het voorbeen van het paard tussen de knieschijf en de koot tot aan de kogel. Het ondereinde van het pijpbeen vormt het kootbeen. Zie afbeelding 2.23. [JG, 1b; N 8, 32.1, 32.3, 32.6, 32.11, 32.14, 32.15 en 32.16] I-9