27904 |
raam |
raam:
rā.m (L329p Roermond
[(+)]
),
venster:
venstǝr (L329p Roermond)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|
33452 |
raampje in een poort |
raampje:
rē̜ ̞mkǝ (L329p Roermond)
|
Een raampje in een poort, soms ook een luikje, om door te kunnen kijken, ook wel ter beluchting, al dan niet beglaasd. De opgaven die duidelijk op een deur wijzen, zijn overgeplaatst naar het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.10). [N 5A, 54b]
I-6
|
31772 |
raamzaag |
fineerzeeg:
fenē̜rz ̇ē̜x (L329p Roermond)
|
Zware spanzaag waarbij het blad midden in het zaagraam verticaal bevestigd is. Zie ook afb. 21. De raamzaag werd door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. Ook bij de houtzager was een, meestal vrij zware, uitvoering van de raamzaag bekend. Ze lag doorgaans boven een kuil, de zaagkuil, en werd gebruikt voor het zagen van latten en planken. De kuil werd zeegkuil genoemd in As (L 417; zē̜xkūl) en Diepenbeek (Q 71; zēxkǫwl). [N 50, 58; N 75, 116d; N G, 23c add; monogr.; div.]
II-12
|
33575 |
raapstelen |
raapsteeltjes:
LDB
raapsjteelkes (L329p Roermond),
raapstelen:
raapsjtele (L329p Roermond),
raapstele (L329p Roermond),
WBD-WLD
ráápsjteelə (L329p Roermond),
steelmos:
sjteelmoo:s (L329p Roermond),
steeltjes:
sjteelkes (L329p Roermond)
|
De jonge gesteelde bladeren van de kleine witte meiraap die in het voorjaar als groente gegeten worden; raapstelen (kelen, rieten, steeltjes). [N 82 (1981)] || raapstelen
I-7
|
33272 |
raapzaadolie |
reubolie:
rø̄`bōli (L329p Roermond),
smout:
šmāt (L329p Roermond)
|
De olie die uit raapzaad wordt geslagen. Zie de toelichting bij het lemma Koolzaadolie. Bomolie is de olie die uit de eerste slagen van de molen wordt verkregen; ze is van goede kwalitetit en wordt als slaolie gebruikt. Bij de typen lijzend, lijzendsmout en lijzentesmout is uitdrukkelijk opgemerkt dat het om raapolie gaat. Bij de opgave raapzaad is uitdrukkelijk opgemerkt dat het om olie gaat. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
19057 |
raar, vreemd |
aardig:
aa:rdig (L329p Roermond),
eigenaardig:
eigenaa:rdig (L329p Roermond),
raar:
raa:r (L329p Roermond),
raar (L329p Roermond),
ráár (L329p Roermond),
vreemd:
vrae:mp (L329p Roermond),
vrêmp (L329p Roermond)
|
eigenaardig || raar [DC 02 (1932)] || vreemd || vreemd: Hoe luidt in uw dialect het woord - [DC 19 (1951)] || zonderling, vreemd
III-1-4
|
21361 |
raaskallen |
bazelen:
bazele (L329p Roermond),
lullen:
lulle (L329p Roermond),
wazelen:
wāāzələ (L329p Roermond)
|
onzin praten, raaskallen [revelen, raaskallen, wauwelen, lullen, bazelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
28447 |
raat |
graat:
grǫt (L329p Roermond),
honingraat:
honeŋrǭt (L329p Roermond),
raat:
roǝt (L329p Roermond),
rǭt (L329p Roermond)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
28653 |
raathoning, tafelhoning |
raathoning:
rǭthōneŋ (L329p Roermond)
|
Blanke honing die in de raat verkocht wordt. [N 63, 115b; monogr.]
II-6
|
33576 |
rabarber |
rabarber:
rebarber (L329p Roermond)
|
rabarber
I-7
|