e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roepwoord voor de jonge geit geitje: gęi̯tjǝ (Roermond), sikje: sekskǝ (Roermond), sikskǝ (Roermond) [N 19, 74f; VC 14, 2m -r-] I-12
roer schijt: šīt (Roermond) Dysentrie of diarree. Wanneer de bijen te lang moeten overwinteren door koud weer, kan het zijn dat de reinigingsvlucht niet plaatsvindt. De afvalstoffen hopen zich op in de endeldarm. De bijen zien zich genoodzaakt zich te ontlasten in de woning met als mogelijk gevolg buikloop. Tegenwoordig wint de mening terrein dat roer geen aparte ziekte is, maar een begeleidend verschijnsel van de ziekte nosema (De Roever, pag. 439). [N 63, 71a; Ge 37, 204] II-6
roerdomp rietduiker: reetduuker (Roermond) roerdomp III-4-1
roeren roeren: In de soep reure  reu:re (Roermond) roeren III-2-3
roest roest: roes (Roermond, ... ), roest (Roermond), rŏĕs (Roermond, ... ) roest || roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)] III-4-4
roestplek ijzermaal: onz.!  īzərm‧ōͅl (Roermond) ijzermaal III-2-1
roezemoezen roezemoezen: Van Dale: roezemoezen, 1. leven, geraas, getier maken; -2. (gew.) een dof, gonzend geluid maken; -3. met bedrijvige drukte en stommelend geluid allerlei kleine bezigheden verrichten, rommelen, scharrelen.  roezemoeze (Roermond), roezəmoezə (Roermond), smoezen: Van Dale: smoezen, I.2. bedekt en zacht met iem. praten vooral ten koste van iemand anders.  sjmoeze (Roermond) druk praten en fluisteren, gezegd van een groep mensen, roezemoezen [tipselen, strisselen, lispelen] [N 87 (1981)] III-3-1
rog rog: rog (Roermond, ... ), ideosyncr.  rog (Roermond), WBD/WLD  róg (Roermond) Hoe noemt u de rog: een kraakbeenvis met een afgeplat schijfvormig lichaam. Het voorste deel van het lichaam (romp en borstvinnen) vormt een ronde tot vierkante schijf. Het lichaam eindigt in een lange dunne staart. De staart draagt twee rugvinnen. Aan de [N 83 (1981)] III-2-3
rogge koren: [koren] (Roermond), rog(ge): rǫqǝ (Roermond) Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
roggebrood pompernikkel: pompernikkel (Roermond, ... ), pómperniekel (Roermond), Syst. Veldeke  pómperniekel (Roermond), zwart brood: zjwart brood (Roermond), zwartbrood: sjwa:rtbroo:d (Roermond), Brood is het gewone woord voor alle brood dat geen witbrood is Der is gei brood meer, der is allein nogmaar mik Haol efkes twee brojer Is-ter nog genóg brood en mik n Botteram van brood en mik  sjwa:rbroo:d (Roermond), n sjneej mik en n sjneej sjwarbrood taegenein  sjwa:rbroo:d (Roermond) Kent uw dialect het woord pompernikkel = bepaald soort roggebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)] || roggebrood [DC 35 (1963)] || zwartbrood III-2-3