20674 |
roggemeelpap |
roggemeelspap:
Syst. WBD
roGGeméélspap (L329p Roermond)
|
Pap van roggemeel (prol?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18314 |
rok als bovenkledingstuk |
bovenrok:
baoverok (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
overrok:
euverrok (L329p Roermond),
rok:
rok (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
rok als bovenkledingstuk [aoverrok, bovenrok, booveschort] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18320 |
rok van grove stof |
baaien rok:
baajerok (L329p Roermond),
tiereteien rok:
Sub tieretein.
teertejje rok (L329p Roermond),
tiereteien schort:
Van Dale: tieretein (<Ofr.), (veroud.) geweven stof met een linnen ketting en een wollen inslag. WNT: tieretein, tierentaeje rock.
teertéjesjort (L329p Roermond)
|
rok van grove zware stof [teerteje rok, pels, tiejte sjort] [N 24 (1964)] || tieretein
III-1-3
|
18284 |
rok: algemeen |
onderrok:
ongerrok (L329p Roermond),
rok:
rok (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond),
schort:
sjort (L329p Roermond)
|
rok || vrouwenrok, kledingstuk dat van het middel af naar beneden hangt [rok, schort, schot, malbeusj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19493 |
roken |
roken:
Hae rouk de godsgansen daag Hae rouk allein (de) piep
rouke (L329p Roermond),
vlemmen:
fle:mme (L329p Roermond),
De jónges zote in häör tent sjtiekem te flemme
fle:mme (L329p Roermond)
|
roken || sigaretten roken
III-2-3
|
18318 |
rokkussentje |
queue (<fr.):
keu (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond),
Zie ook afb. p. 237.
keu (L329p Roermond)
|
kussentje waarmee men de rok naar achteren doet uitbollen [keu, keuje, vronk] [N 24 (1964)] || queue
III-1-3
|
19800 |
rolgordijn |
rolgordijn:
rólgerdien (L329p Roermond)
|
rolgordijn
III-2-1
|
32835 |
rolkrabber |
wellekrabber:
wɛlǝkrabǝr (L329p Roermond)
|
Om aanklevende aarde en paardevijgen van de rol te verwijderen kon men gebruikmaken van allerlei voorwerpen. Als men zich niet bediende van een speciale krabber of stok, reinigde men de rol met de ploegstok (zie beneden), met een willekeurige stok (P 48), met de steel van een schop of hark (Q 96d), met de spade of een andere schop (L 192a, 282, 332, P 107a, Q 3a, 4, 9, 77, 93, 96, 97, 111, 116, 194, 197, 198b), met een kleine hak (P 107a), met een pannescherf, steen of stokje (L 270), of met de punt van de schoen of klomp (L 115, 192b). Enkele termen lijken te wijzen op een aan het raam bevestigde plank of lat, die men zo nodig tegen de rol moest drukken of waardoor de rol tijdens het werk werd schoon gehouden. Voor de (...)-varianten zie men het lemma ''ploegstok''. [N 11A, 188; N 18, 149]
I-2
|
32834 |
rollen |
wellen:
wɛlǝ (L329p Roermond)
|
Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|
21647 |
rolletje munten |
cahot (<fr.):
ein kohót (L329p Roermond),
carotte (fr.):
kròt (L329p Roermond),
knab:
eine knap (L329p Roermond)
|
rolletje centen of kwartjes of andere munten [knappert, lok?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|