e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rommelpot foekepot: foekepot (Roermond, ... ), rommelpot: rommelpot (Roermond) De pot die met een (varkens)blaas is overspannen; door het midden ervan is een rietje gestoken dat men vochtig maakt en op en neer beweegt, wat de blaas in trilling brengt [rommelpot, hoeperpot, foeperpot, foekepot]. [N 88 (1982)] III-3-2
rond wittebrood plats: plats (Roermond, ... ), Syst. WBD  plats (Roermond), platte mik: Syst. Veldeke  platte mik (Roermond) Plat, rond wittebrood (plats?) [N 16 (1962)] III-2-3
ronde vijl, rattenstaart rattenstaart: ratǝštɛrt (Roermond) Kleine, ronde, spits toelopende vijl die wordt gebruikt voor het afwerken en bijwerken van gaten en sterk gekromde uithollingen. Zie ook afb. 59 en het lemma ɛronde vijl, rattenstaartɛ in wld II.11, pag. 73.' [N 53, 145; monogr.] II-12
rondreizen, pendelen rondreizen: ronjt reizə (Roermond), toeren: toere (Roermond) rondreizen [pendelen, de navet doen] [N 90 (1982)] III-3-1
rondslenteren, ronddolen bommelen: i.e. op zijn gemak lopen. B.v. hè boemelt edere daag 10 kèlomèter.  boemele (Roermond), ronddrentelen: F  róndjdrentele (Roermond), zwadderen: zjwaddere (Roermond) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)] III-1-2
rondtrekken van de processie rondtrekken: rondjtrekke (Roermond) Het rondtrekken van de processie [brónke]. [N 96C (1989)] III-3-3
roodbont paard koepaard: kupē̜rt (Roermond) Bruin paard, rood-wit gevlekt als een koe. [N 8, 63d, 63e en 63g] I-9
roodborstje roodborstje: rootbörske (Roermond) roodborst III-4-1
roodvonk roodvonk: roodvonk (Roermond, ... ), roodvònk (Roermond) Roodvonk: epidemische, zeer besmettelijke ziekte waarbij het lichaam overdekt wordt met rode vlekken (roodjong, plan, St. Antonisvuur). [N 84 (1981)] III-1-2
roof(je) (korst op een wonde) roof(je): reûfke (Roermond) Een roofje (korstje) op een wond. [DC 14 (1946)] III-1-2