e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sleephout sleephout: šlęi̯phǫu̯t (Roermond) Hout waaraan het tuiertouw of de tuierketting is bevestigd. Door dit slepend stuk hout voorkomt men dat koe of geit verstrikt raken in het touw of de ketting of dat zij bij de tuierpaal komen. [N 3A, 14h; N 14, 73b; JG 1c, 2c; monogr.] I-11
sleepruim kwee: kwee (Roermond, ... ) De vrucht van de sleedoorn (snijer, slien, slekerbes, wilde pruim). [N 82 (1981)] III-4-3
sleeën sleen: sjleeen (Roermond), sjleien (Roermond), sjleije (Roermond), De sjneej lik diek genóg veur de sjleije.  sjlei:je (Roermond) [Sleeën: met de (ijs)slee rijden]. || Met de ijsslee rijden [narren, sleeën]. [N 88 (1982)] III-3-2
slenteren banzelen: banzele (Roermond), drentelen: F  drentele (Roermond), gangelen: gengele (Roermond), slenteren: schlentere (Roermond), sjlentere (Roermond, ... ), sjlentjerre (Roermond), i.e. zonder doel lopen. B.v. hè schlentert de hele daag door de stadj.  schlentere (Roermond, ... ), treuzelen: (F)  treuzele (Roermond) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: slenterend lopen [schaffele, banzele, gengele, schuupe] [N 10 (1961)] || lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)] III-1-2
slepen slepen: sjleipe (Roermond, ... ), šlęi̯pǝ (Roermond) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || Slepen: iets zo voorttrekken dat het over of langs iets glijdt (slepen, staarten). [N 84 (1981)] I-2, III-1-2
sleutel huissleutel: hoessjleutel (Roermond, ... ), sleutel: šleutəl (Roermond), gaef mich de sjleutel, de sjleutel enz.  sjleutel (Roermond) huissleutel || sleutel III-2-1
sleutelbloem koekenbloemetje: -  kookebleumkes (Roermond), primula: -  primula (Roermond) sleutelbloem, gekweekt (Primula) [DC 24 (1953)] || sleutelbloem, wild [DC 24 (1953)] III-4-3
sleutelbos sleutelring: sjleutelrink (Roermond) Sleutelbos (afbeelding) [DC 14 (1946)] III-2-1
slib, rivierbodem slib: sjlib (Roermond, ... ), sjlip (Roermond), slijk: sjliek (Roermond), todder: tootər (Roermond) slib, geheel van de bodembestanddelen die door water worden meegevoerd of zich uit water hebben neergezet, wanneer het nog niet verhard is [slob,blets, blei] [N 81 (1980)] III-4-4
sliepuit b, sliepuit: bēh, sjliepoet! (Roermond), sliepuit: schlie‧p oet! (Roermond), sjlie:p oe:t (Roermond), sjliep oe-t (Roermond), sjliep oet (Roermond), sjliepoet (Roermond), sjlīp ut (Roermond), Dit roept men als men iemand wil uitjouwen of voor de mal houden!  sjlīēp ŏĕt (Roermond), Sjliepoet, doe kriegs mich toch neet!  sjlīēpōēt (Roermond), sliepuit, sliepuit: sjliep oet sjliep oet (Roermond), sjliep oet, sjliep oet (Roermond), slie‧p oet, slie‧p oet (Roermond) Iemand bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen [sliep uit, sliep uit]. [N 88 (1982)] || Sliepuit: sliepuit. || uitsliepen: inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 07 (1961)] III-3-2