32698 |
stoppelland ploegen |
stoppelploegen:
štǫpǝl[ploegen] (L329p Roermond)
|
Na de oogst van een graangewas werkt men het stoppelland oppervlakkig om in voren van 5 ä 10 cm diep. De wortels van de graanplanten worden daarbij losgeploegd en een weinig omgekeerd, zodat ze kunnen uitdrogen, om daarna te worden afgeëgd. Vroeger bewerkte men een stoppelakker met een enkele (eenscharige) ploeg met een "wijd" gezet riester, maar zonder voorschaar en kouter. Later verrichtte men dit werk met een meerscharige ploeg, met de cultivator of met de schijveneg. Van de opgesomde termen zijn er sommige toepasselijk op ondiep ploegen in het algemeen of op een bepaalde methode van ondiep ploegen. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zie men de lemmata ploegen, ondiep, ondiep ploegen en braakland bewerken. [N 11, 43; N 11A, 109b; JG 1c + 2c; JG 1b add.; A 27, 24b, add.; Lu 5, 24b add.; monogr.]
I-1
|
33103 |
stoppels |
stoppelen:
stǫpǝlǝ(n) (L329p Roermond),
štǫpǝlǝ (L329p Roermond),
stoppels:
štǫpǝls (L329p Roermond)
|
De stompjes halm die na het maaien op het veld overblijven en later worden ondergeploegd. Opvallend polymorfe meervoudsvorming. [N 6, 7; N 15, 52; JG 1a, 1b; L 7, 53; L 15, 23; Wi 51; monogr.]
I-4
|
25173 |
stormx |
storm:
sjtorm (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
sjtòrm (L329p Roermond),
sjtörm (L329p Roermond)
|
storm, zeer hevige, zekere tijd aanhoudende wind [tempeest] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34564 |
stortkar |
kipkar:
kipkęr (L329p Roermond),
slagkar:
slaxkęr (L329p Roermond)
|
Algemene benaming voor een kipbare kar. In tegenstelling tot bij de hoogkar lopen de berries niet onder de gehele bak door. De bak is aan het achtereinde van de berries bevestigd met een verbindingsspil, zodat hij gekipt kan worden zonder dat men het paard moet uitspannen. Deze kar wordt gebruikt voor het vervoer van onder meer mest, bieten, aardappelen, rapen, weigroen enz. Over het algemeen is ze kleiner dan de hoogkar. Meestal heeft deze kar twee wielen, maar er komen ook 3- en zelfs 4-wielige stortkarren voor. De bortelkar en de clitchèt zijn vaak 3-wielig, de bortelkar kan ook 4-wielig zijn. De aardkar is meestal ouder dan de slagkar en heeft ook een kleinere bak. Ook de korte kar heeft een kleinere bak dan de slagkar. Voor de verspreiding van het woordtype mestkar, zie ook WLD I.1, pag. 11 bij het lemma mestkar. Bijzondere types van stortkar zijn de binnenslaander en de buitenslaander, hier sub A. resp B. behandeld. Een binnenslaander is een stortkar met een kleine bak. De beide berries zitten tegen de buitenzijde van de draagbodem van de bak, waardoor deze tussen de berries valt. Een buitenslaander is een stortkar met een grotere bak. De beide berries zitten tegen de binnenzijde van de draagbodem van de bodem van de bak. [N 17, 2-4; N G, 51 + 55; JG 1a; JG 1b; JG 2a; JG 2b; A 42, 10a-b; L 27, 63; monogr.]
I-13
|
21446 |
stortplaats |
de werken:
də wèrkə (L329p Roermond),
schinderskuil:
vgl. Roermond Wb. (pag. 264): Sjinderskoe:l, vroegere armenwijk aan de weg naar Maasniel; oorspr. bet. vildersplaats.
Sjinderskōē:l (L329p Roermond),
stort:
sjtort (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond)
|
de plaats waar vuilnis gestort mag worden [stort] [N 90 (1982)] || oorspr. bet. vildersplaats
III-3-1
|
17901 |
stoten |
stoten:
sjtote (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
Stoten: een schokkende of krachtige duw geven (stoken, stuiken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18846 |
stoutmoedig |
frech (du.):
vreg (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
vrije, een -:
vrieje (L329p Roermond)
|
heel veel durf hebbend [frank, boud, stout] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20534 |
stoven |
smoren:
sjmoorə (L329p Roermond),
sjmóren (L329p Roermond),
stoven:
sjtove (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
De poor mit bótter sjtove Gesjtoof vleis
sjto:ve (L329p Roermond)
|
stoven || stoven; Hoe noemt U: Met weinig vet op laag vuur gaar laten worden (smoeren, stoven, wallen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33805 |
straal |
straal:
štrǭl (L329p Roermond)
|
Veerkrachtig eeltweefsel, enigszins in de vorm van een pijlpunt (mnl. straal: pijl), dat de driehoekige ruimte van de achterrand van de steunsels van een paardehoef opvult. Tilt men de hoef op, moet er een goed ontwikkelde straal te zien zijn. Beginnend bij de bal van de voet en in één punt uitlopend naar de teen werkt de straal als een antislipmechanisme. Zie afbeelding 5. [JG 1a, 1b; N 8, 33 en 34]
I-9
|
21249 |
straat |
straat:
sjtraot (L329p Roermond),
sjtroat (L329p Roermond)
|
straat [DC 02 (1932)]
III-3-1
|