33690 |
talud |
talud:
tǝlyj (L329p Roermond)
|
De aflopende kant van een weg, dijk of sloot. Een aantal woordtypen duidt op een sloot of greppel naast de weg, terwijl gevraagd was naar de ø̄aflopende kant van een weg, dijk, of slootø̄. [N M, 27; N 11, 7a; N 11, 7b; monogr.]
I-8
|
19650 |
tamme kanarie |
kanarievogel:
kenarievogel (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
piet:
piet (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
kanarie
III-2-1
|
17760 |
tand |
tand:
ta(j)ntj (L329p Roermond),
tantj (L329p Roermond),
tànjtj (L329p Roermond)
|
tand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18731 |
tanden poetsen |
tanden poetsen:
poets ich mien tenj (L329p Roermond)
|
Elke avond poets ik mijn tanden. [DC 64 (1989)]
III-1-3
|
32914 |
tanden van de hooihark |
tanden:
tɛnj (L329p Roermond)
|
De houten pennen die aan beide zijden uit de dwarsbalk van de hooihark steken; zie afbeelding 11, d. Alle opgaven zijn in het meervoud. [N 18, 92d]
I-3
|
18728 |
tandenborstel |
tandenborstel:
tanjeborstel (L329p Roermond)
|
Tandenborstel [DC 64 (1989)]
III-1-3
|
18732 |
tandenstoker |
tandensteker:
tanjəsjtéékər (L329p Roermond),
tandstoker:
tandsjtaoker (L329p Roermond)
|
een puntig voorwerp waarmee men voedselresten verwijdert die tussen tanden en kiezen of in kiezen zijn blijven zitten [tandestoker, kloker, koter] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18729 |
tandpasta |
tandpasta:
tanjdpasta (L329p Roermond)
|
Tandpasta [DC 64 (1989)]
III-1-3
|
18068 |
tandpijn |
tandpijn:
tandjpien (L329p Roermond),
tandjpīēn (L329p Roermond),
tanjdphèn (L329p Roermond)
|
kiespijn [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
17622 |
tandvlees |
tandvlees:
tandjvleis (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond)
|
Hoe noemt men het tandvlees? [DC 30 (1958)] || tandvlees [bibbletjes, bibbertjes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|