18533 |
vestzakje |
giletjestas (<fr.):
zjieleekestes (L329p Roermond),
giletjestasje (<fr.):
sjleekesteske (L329p Roermond),
kamizoolstas (<fr.):
kammezaolstes (L329p Roermond),
wambuisje:
wéémeske (L329p Roermond),
wambuistasje:
wemmestèske (L329p Roermond),
wéémestéske (L329p Roermond)
|
vestzak || vestzakje [ziepzekse, weemesteske, vestjestes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34274 |
vetmesten |
masten:
mastǝ (L329p Roermond)
|
Vee vetmesten, in het bijzonder gezegd van stiertjes, kalveren en vaarzen. [N 38, 26; N 3A, 75a, 75b, 75c, 76 en 77a; monogr.]
I-11
|
28543 |
vetvliegen |
vet worden:
vęt wę̄rǝ (L329p Roermond)
|
Het snel volvliegen door de bijen van korf of kast met honing bij goed honingweer. [N 63, 47c]
II-6
|
33665 |
vetweide |
vetwei:
vɛtwɛi̯ (L329p Roermond)
|
Speciale, meestal afgemaakte wei waar men koeien laat grazen die niet meer geschikt zijn voor de productie en die als slachtvee bestemd zijn. [N 3A, 77b; N 3A, 77c; N 6, 33b; JG 1a, 1d; L 19B, 2aI; L 32, 45; RND 20; S 43; monogr.]
I-8
|
34215 |
vetweiden |
vetweiden:
vɛtwɛi̯ǝ (L329p Roermond)
|
Het laten grazen van slachtvee in een speciaal daarvoor bestemde weide. [N 3A, 77b]
I-11
|
33756 |
veulen |
veulen:
vø̄lǝ (L329p Roermond)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|
24057 |
viaticum |
laatste communie (<lat.):
leste kemunie (L329p Roermond)
|
De H. Communie als teerspijs voor een stervende, viaticum. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23910 |
vier uitersten |
vier uitersten:
veer uuterste (L329p Roermond)
|
De vier uitersten van de mens (te weten: dood, oordeel, hemel, hel) [toponiem te Meijel: de Vruttersjte]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25284 |
vierdel, maat van 125 gram of kwart pond |
vierdel:
veerel (L329p Roermond)
|
de maat die een gewicht aangeeft van 125 gram, dat is 1/4 pond [verrel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22832 |
vieren |
vieren:
gəvi.ərt (L329p Roermond)
|
gevierd [RND]
III-3-2
|