e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vin vin: vin (Roermond), WBD/WLD  vin (Roermond), vlim: flum:mə (Roermond) Hoe noemt u het min of meer waaiervormige voortbewegingsorgaan van een vis, op de rug, borst en buik en aan de staart (vin, vlim) [N 83 (1981)] || vinnen III-4-2
vinger vinger: fingər (Roermond), vingər (Roermond, ... ), viŋər (Roermond) vinger [DC 01 (1931)], [RND] III-1-1
vingerhoed vingerhoed: veŋǝrhōt (Roermond) Dopje of hoedje van harde stof, bijv. metaal, dat men bij het naaien over de top van een vinger zet om die te beschermen en aan de naald kracht bij te zetten. De vingerhoed is van boven dicht, dit in tegenstelling tot de naairing. Zie afb. 13. [N 59, 14; N 62, 67a; Gi 1.IV, 61; MW; monogr.] II-7
vingerhoed, maat van 1 centiliter vingerhoed: (vloeistof).  víngerhood (Roermond) een maat die een inhoud aangeeft van 0,01 liter [vingerhoed] [N 91 (1982)] III-4-4
vingerhoedskruid vingerhoedskruid: WLD  vingerhoodskroet (Roermond) Vingerhoedskruid (digitalis purpurea 30 tot 150 cm groot. De stengels en bloemstelen zijn viltig behaard, de bladeren zijn ei- tot lancetvormig, de bladrand is gekarteld. De bladeren zijn aan de onderkant grijsharig. De bloemen staan in eindstandige tro [N 92 (1982)] III-4-3
vingerlid lid: lit (Roermond) (vinger)kootje [DC 01 (1931)] III-1-1
vingers (spotnamen) fikken: fikke (Roermond), B.v. blief mit dien fikke dervan aaf.  fikke (Roermond), B.v. blief t`r mit dien fikke van aaf.  fikke (Roermond), jatten: B.v. blief t`r mit dien jatte van aaf.  jatte (Roermond), tien geboden: 10 gebode (Roermond), de 10 gebode (Roermond) vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)] III-1-1
vink boekvink: boo:kvink (Roermond), bookvink (Roermond, ... ), vink: vink (Roermond, ... ) boekvink || Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)] || vink III-4-1
violier levkoje (d.): lefkoje (Roermond), levkoje (du.): lefkoje (Roermond) Violier (Matthiola incana (L.) R.Br.). Sierplanten, meestal met langwerpige, gaafrandige bladeren; grijsachtig door de dichte beharing. De bloemen zijn verschillend gekleurd, maar niet geel, meestal paarsrood. Dik van blad en vaak met dubbele bloemen. Hau I-7, III-2-1
viool viool: fiool (Roermond), fiōl (Roermond), viool (Roermond), Hae sjpeelt fiejool.  fie:joo:l (Roermond) Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)] || I. Viool: viool. III-3-2