24386 |
vin |
vin:
vin (L329p Roermond),
WBD/WLD
vin (L329p Roermond),
vlim:
flum:mə (L329p Roermond)
|
Hoe noemt u het min of meer waaiervormige voortbewegingsorgaan van een vis, op de rug, borst en buik en aan de staart (vin, vlim) [N 83 (1981)] || vinnen
III-4-2
|
17768 |
vinger |
vinger:
fingər (L329p Roermond),
vingər (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
viŋər (L329p Roermond)
|
vinger [DC 01 (1931)], [RND]
III-1-1
|
28889 |
vingerhoed |
vingerhoed:
veŋǝrhōt (L329p Roermond)
|
Dopje of hoedje van harde stof, bijv. metaal, dat men bij het naaien over de top van een vinger zet om die te beschermen en aan de naald kracht bij te zetten. De vingerhoed is van boven dicht, dit in tegenstelling tot de naairing. Zie afb. 13. [N 59, 14; N 62, 67a; Gi 1.IV, 61; MW; monogr.]
II-7
|
25277 |
vingerhoed, maat van 1 centiliter |
vingerhoed:
(vloeistof).
víngerhood (L329p Roermond)
|
een maat die een inhoud aangeeft van 0,01 liter [vingerhoed] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24748 |
vingerhoedskruid |
vingerhoedskruid:
WLD
vingerhoodskroet (L329p Roermond)
|
Vingerhoedskruid (digitalis purpurea 30 tot 150 cm groot. De stengels en bloemstelen zijn viltig behaard, de bladeren zijn ei- tot lancetvormig, de bladrand is gekarteld. De bladeren zijn aan de onderkant grijsharig. De bloemen staan in eindstandige tro [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17769 |
vingerlid |
lid:
lit (L329p Roermond)
|
(vinger)kootje [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17665 |
vingers (spotnamen) |
fikken:
fikke (L329p Roermond),
B.v. blief mit dien fikke dervan aaf.
fikke (L329p Roermond),
B.v. blief t`r mit dien fikke van aaf.
fikke (L329p Roermond),
jatten:
B.v. blief t`r mit dien jatte van aaf.
jatte (L329p Roermond),
tien geboden:
10 gebode (L329p Roermond),
de 10 gebode (L329p Roermond)
|
vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24265 |
vink |
boekvink:
boo:kvink (L329p Roermond),
bookvink (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
vink:
vink (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
boekvink || Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)] || vink
III-4-1
|
19746 |
violier |
levkoje (d.):
lefkoje (L329p Roermond),
levkoje (du.):
lefkoje (L329p Roermond)
|
Violier (Matthiola incana (L.) R.Br.). Sierplanten, meestal met langwerpige, gaafrandige bladeren; grijsachtig door de dichte beharing. De bloemen zijn verschillend gekleurd, maar niet geel, meestal paarsrood. Dik van blad en vaak met dubbele bloemen. Hau
I-7, III-2-1
|
22671 |
viool |
viool:
fiool (L329p Roermond),
fiōl (L329p Roermond),
viool (L329p Roermond),
Hae sjpeelt fiejool.
fie:joo:l (L329p Roermond)
|
Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)] || I. Viool: viool.
III-3-2
|