e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
werkkleren werkkleren: wirkkleijer (Roermond) De kleren die men draagt als men vuil of klusjes doet. [DC 62 (1987)] III-1-3
werklustig ijverig: ieverig (Roermond) niet bang voor moeite [moedig, dapper] [N 85 (1981)] III-1-4
werkschoen akkerschoen: akkersjoon (Roermond), ploegschoen: ploogsjoon (Roermond), ploogsjōōn (Roermond), werkschoen: wirksjoon (Roermond) ploegschoenen [bow-, werkschoon] [N 24 (1964)] III-1-3
werpen van jongen jongen: jongə (Roermond), jònge (Roermond), jóngen (Roermond), ideosyncr.  jongen (Roermond), WBD/WLD  jôongə (Roermond) Hoe noemt u een jong ter wereld brengen (jongen, moederen) [N 83 (1981)] || jongen krijgen III-4-2
wervel wervel: wē̜rvǝl (Roermond) Blokje hout, dat draaibaar om een spijker op de kozijnstijl is aangebracht en dient om deuren van kastjes en schuurtjes gesloten te houden. In het gebied rond Weert werd het ook voor vensterluiken gebruikt. Zie ook 'Limburgs Idioticon', pag. 291, s.v. 'wölverke', het, ø̄Nachtslotje. 't Is de kantuitspraak van wervelke. Geh. St-Truiden.ø̄ [A 27, 32a-b; monogr.] II-9
wervelwind hooismannetje: ’n heismenke (Roermond), toervelwind: eine toervelwintj (Roermond), wervelwind: wervelwind (Roermond), wervelwindj (Roermond), wirvelwindj (Roermond), windhoos: windjhoos (Roermond) Hoe noemt men een ronddraaiende wind, die stof en zand van de grond doet opwervelen of water als een zuil omhoogzuigt? [DC 30 (1958)] || wervelwind [hauwmauw, remouw, hauw, ow, mouwmeuke, windroes] [N 22 (1963)] III-4-4
wesp mispel: mispel (Roermond), wesp: wesp (Roermond), wisselend met wesp  weps (Roermond) wesp [DC 09 (1940)] III-4-2
weten weten: weite (Roermond), wete (Roermond) weten III-1-4
wethouder, schepen wethouder: wethaajer (Roermond, ... ), wèthaajər (Roermond) het door de gemeenteraad gekozen lid van het dagelijks bestuur van een gemeente [wethouder, schepen] [N 90 (1982)] III-3-1
wetsteen slijpsteen: šlīpštęi̯n (Roermond) De doorgaans in flauw-ovale punten uitlopende, platte korund (carborundum) steen van ongeveer 20-30 cm. lang, waarmee de zeis of de zicht gewet wordt in het veld. Zie de toelichting bij het lemma ''strekel'' en de algemene toelichting bij deze paragraaf. Daar het (oude) onderscheid tussen beide instrumenten (voornamelijk) in het materiaal lag, konden de opgaven met het element -steen hier worden ondergebracht. Niet altijd was de wetsteen van de industriële carborundum-steen vervaardigd. De zegsman van L 434 voegt toe dat de wetsteen gewoonlijk een stuk harde Naamse steen was; die van L 269 en Q 101 dat het een stuk leisteen was en soms gebruikte men een stuk dakpan (zie het betreffende woordtype). Aangaande het onderscheid tussen de kennelijk naast elkaar gebruikte wetsteen en cementen strekel, merkt de zegsman van L 313 nog op dat "de wetsteen korter (is) dan de cementen strekel en wordt gebruikt als de zeis te bot is om ze te wetten (sc. met de strekel) en nog te scherp om ze te haren". Zie verder de toelichting bij het lemma ''slijpbus''.' [N 18, 82; N 18, 80 add.; N 14, 131 add.; N 15 add.; JG 1a, 1b, 1d; A 4, 28f; A 23, 16II; L 20, 28f; Gwn 7, add.; monogr.] I-3