e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wilde hoofdharen vleughaar: vluughoar (Roermond), weerborstel: waerborstel (Roermond) hoofdharen, wilde ~ [vliechhaar] [N 10 (1961)] III-1-1
wilde tijm tijm: tijm (Roermond, ... ), LDB  tijm (Roermond), WBD-WLD (de lange ij lang!)  tījm (Roermond) Tijm; de blaadjes zijn langwerpig rond en naar achteren omgekruld; wordt in de linnenkast gelegd; ook gebruikt als specerij bij kool, salade en komkommer of in soep gekookt en als geneesmiddel tegen hoest (tamoe, tamus, tijmos, tijmis). [N 82 (1981)] III-4-3
wilde wingerd wingerd: -  wingerd (Roermond) wilde wingerd [DC 68 (1993)] III-4-3
wilde zuring zuring: zȳreŋ (Roermond) Wilde zuring of veldzuring, een algemeen voorkomende plant met rood uitziende stelen en een losse aarachtige bloemtop die in de weiden en langs de sloten groeit: Rumex acetosa (tot 50 cm hoog) of Rumex acetosella (25 cm hoog). Botanici onderscheiden vele variëteiten, die ongetwijfeld tussen de onderstaande namen zijn terug te vinden. Naamsverwarring met de klaverzuring (Oxalis acetosella), die van een andere familie is dan de veldzuring, slechts 10 cm hoog en met drietallige blaadjes gelijkend op de gewone klaver, is zeker niet uit te sluiten. De meest voorkomende volksnamen voor deze plant bevatten het element klaver-; daarom zijn deze apart geplaatst (groep B). Onder C staan nog enkele volksnamen die doorgaans andere planten aanduiden, zoals hazebrood (voor Luzula, veldbies), hondsribbe (voor Plantago lanceolata, smalle weegbree) en suikerij (voor Taraxacum, paardebloem); zie ook de toelichting bij het lemma ''oude grassoorten''. Wel moet onderscheid gemaakt worden tussen de hier behandelde wilde zuring die als onkruid wordt beschouwd en die de koeien niet eten (en dus moet worden bestreden) en de tamme zuring die als groente wordt gekweekt. De Limburgse volksnamen voor deze laatste plant komen ter sprake in de afleveringen over het Boerenhuis bij de moestuin. Zie afbeelding 1.' [N 14, 84a; JG 1b, 2c; L 34, 57; monogr.] I-3
wilg (alg.) wijde: -  wieje (Roermond), wilg: wil:ch (Roermond), -  wilg (Roermond) wilg || wilg (Salix) [DC 28 (1956)] III-4-3
wilgenkatje katje: ketje (Roermond, ... ), kètje (Roermond), -  kètjes (Roermond), LDB  ketjes (Roermond), WBD-WLD  kétjes (Roermond) De aarachtige bloeiwijze van sommige bomen, katje (kat, katje, poeske, prop, stop, knop). [N 82 (1981)] || katje vd wilg || wilg, bloeiwijze van [DC 68 (1993)] III-4-3
wilgensoorten roodwijde: -  root wieje (Roermond) wilgensoorten [DC 28 (1956)] III-4-3
wilgenteen vits: WBD-WLD  wits (Roermond) De tak, wijg van een wilg (wis, poot, sliet). [N 82 (1981)] III-4-3
willen willen: wi:lle (Roermond) willen III-1-4
wimpel wimpel: wimpel (Roermond), wimpəl (Roermond) een lange smalle vlag [wimpel, vleugel] [N 90 (1982)] III-3-1