22373 |
wip |
botterstand:
botǝrštaŋ (L329p Roermond),
wip:
wep (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
wip (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
/
wip (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
4
wip (L329p Roermond)
|
Het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip]. [N 88 (1982)] || Veerkrachtige lat tegen de zolder die met de karnstok verbonden is. De wip dient om het karnen te vergemakkelijken. [N 12, 52, 53 en 54; A 7, 20] || wip [SND (2006)] || Wip.
I-11, III-3-2
|
17612 |
wipneus |
wipneus:
wipnaas (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond)
|
neus: wipneus [schortneus, boel, boelneus] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22374 |
wippen |
wippen:
(w)ipe (L329p Roermond),
wepə (L329p Roermond),
wippe (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
/
wippe (L329p Roermond)
|
Op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen]. [N 88 (1982)] || wippen [GTRP (1980-1995)] || Wippen [SND (2006)]
III-3-2
|
32461 |
wis |
wits:
wets (L329p Roermond)
|
Lange buigzame twijg waarmee vlechtwerk wordt gemaakt. [N 40, 1; L A1, 199; N 38, 6 add.; monogr.]
II-12
|
19306 |
wispelturig |
ongestadig:
wispelturig niet gebr.
óngesjtedig (L329p Roermond),
veranderlijk:
wispelturig niet gebr.
verangerlik (L329p Roermond),
wispelturig:
wispelturig (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
wispəltuurig (L329p Roermond)
|
steeds veranderend van stemming en doelstelling [hobbeleurig, wispelturig] [N 85 (1981)] || wispelturig
III-1-4
|
25093 |
wisselen |
tuisen:
tōēsjə (L329p Roermond),
verwisselen:
verwissele (L329p Roermond),
wisselen:
wissele (L329p Roermond),
wissələ (L329p Roermond)
|
onderling veranderen; het een voor het andere nemen of geven (bijv. voor plaats) [wisselen, omzetten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33779 |
wisselen van de tanden |
wisselen:
wesǝlǝ (L329p Roermond)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
34143 |
wisselen van tanden |
breken:
brē̜kǝ (L329p Roermond)
|
[N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22]
I-11
|
23582 |
wisselende misgezangen |
wisselende gezangen:
wissselende gezange (L329p Roermond)
|
De wisselende misgezangen [Introïtus, Graduale, Tractus, Alleluia, Sequentia, Offertorium, Communio]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25174 |
wisselvallig weer |
betrokken lucht:
(lôog: weet ik niet goed weer te geven).
bətròkkə lôog (L329p Roermond),
duistere lucht:
duuster loch (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
geen vast weer:
gein vas wair (L329p Roermond),
klungelig weer:
klungelig wér (L329p Roermond),
kwakkelen:
kwəkkelen (L329p Roermond),
kwakkelig (weer):
kwàkgəllig (L329p Roermond),
niet vast:
neet vas (L329p Roermond),
somber:
de -o- in sòmber is moeilijk weer te geven.
sòmber (L329p Roermond),
t weer staat te luimen]:
loerechtig waer (L329p Roermond),
loezig wèèr (L329p Roermond),
’t is loerechtig wéér (L329p Roermond)
|
lucht die regenachtig weer betekent [treuzellucht] [N 81 (1980)] || lucht die wisselvallig weer betekent [kwaklucht, knoeilucht] [N 81 (1980)] || niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)] || nu eens regenen, dan weer helder zijn, gezegd van het weer [N 81 (1980)]
III-4-4
|