e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

Gevonden: 6145
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boezem brievenbus: breevebus (Roermond) boezem, ruimte tussen de borsten [N 10c (1961)] III-1-1
boezeroen boezeroen: boezeroen (Roermond), boezerōēn (Roermond), lang uitspreken  boezerōēn (Roermond) boezeroen || boezeroen, blauwlinnen of katoenen (boeren)overhemd [boezeloen, bazeoren, bazzeroel] [N 23 (1964)] || Boezeroen. Hoe noemt men het kledingstuk, dat van ongeveer dezelfde stof is gemaakt en ongeveer hetzelfde model heeft, maar dat in de broek wordt gestoken? (Het zou in het Nederlands het beste aangeduid worden met boezeroen of overhemd). [DC 14A (1946)] III-1-3
bof bof: bof (Roermond), bōf (Roermond, ... ) Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 84 (1981)] III-1-2
bok staan bij haasje-over bok staan: vgl. afb. pag. 39: Boeksjpringe.  boeksjtaon (Roermond) Boeksjtaon*: bij het haasje-over springen voorovergebogen, met de handen op de knie, staan. III-3-2
bok van het rijtuig bok: buk (Roermond) Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als geïmproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.] I-13
bokking bakbokkem: bakbö:gkem (Roermond), bakbögkem (Roermond), bokkem: bugkum (Roermond), bukkum (Roermond), bökkum (Roermond), bökkəm (Roermond, ... ), Op Goje Vriedaag waar gebakke bögkem vaste kos  bö:gkem (Roermond), spekbokkem: sjpekbögkem (Roermond) bakbokking || bakbokkum || bokking || haring; Hoe noemt U: Een gerookte haring (massisse, bukkem, boesterin, boksharing) [N 80 (1980)] || spekbokkem III-2-3
bolhamer bolhamel: bǫlhāmǝl (Roermond) In het algemeen een hamer met één of twee bolronde koppen. Zie ook afb. 161. De hamer wordt gebruikt bij het uitdrijven, het bol of wijder maken van de buitenwijdte van een werkstuk door met een (bol)hamer van binnen naar buiten te slaan. Zie ook het lemma "drijven". Het woordtype bolhamer kon in L 210, L 246, L 266 en L 291 ook worden gebruikt voor een hamer met een bolvormige en een halfbolvormige kop. [N 33, 57; N 33, 67; N 64, 39c; N 64, 39i; N 64, 40b-c; N 66, 6i; N 66, 7b-c] II-11
bolhoed: algemeen bolhoed: boolhood (Roermond), bòlhood (Roermond), bólhood (Roermond, ... ) bolhoed [N 25 (1964)] III-1-3
bolle wangen bolle wangen: F  bólwange (Roermond), kakwangen: kakwange (Roermond, ... ), toetwangen: tōētwange (Roermond) wang: bolle wangen [toetwange, zwabberkaken, volle maan] [N 10 (1961)] III-1-1
bollen maten: mǭtǝ (Roermond) Afgezaagde stukken boomstam die ongeveer de lengte van een duig hebben. Zie ook afb. 205 en het lemma ɛstuk boomstamɛ in de paragraaf over de vaktaal van de houtzager. Het afkorten wordt gedaan met behulp van de trek- of boomzaag. Zie ook het lemma ɛtrekzaagɛ, ɛboomzaagɛ in de paragraaf over de vaktaal van de houtzager.' [N E, 6b] II-12