20562 |
brandewijn |
brandewijn:
brandewien (L329p Roermond),
brándewiēn (L329p Roermond),
morelle op brandewien
brandewīēn (L329p Roermond),
jenever:
sjever (L329p Roermond)
|
brandewijn || brandewijn; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank, gestookt uit wijn of graan (brandewijn, snevel, franse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19635 |
brandhout |
brandhout:
brantjhoͅu̯t (L329p Roermond)
|
brandhout
III-2-1
|
33346 |
brandmuur tussen woonhuis en stal |
brandmuur:
brantjmūr (L329p Roermond),
schouwmuur:
šǫu̯mūr (L329p Roermond)
|
De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b]
I-6
|
24875 |
brandnetel |
brandnetel:
brand˱nētǝl (L329p Roermond),
brantjnētǝl (L329p Roermond),
-
brandjnetel (L329p Roermond),
branjdnetel (L329p Roermond),
steeknetel:
štē̜knētǝl (L329p Roermond),
-
sjtè:knetel (L329p Roermond)
|
brandnetel (Urtica L.) [DC 13 (1945)] || Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b]
I-5, III-4-3
|
21468 |
brandslang |
slang:
sjlang (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond)
|
de buis van soepele stof waardoor het water van een brandspuit geleid wordt [ader, darm] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24306 |
brasem |
brasem:
bre:sem (L329p Roermond),
bree:səm (L329p Roermond),
bresem (L329p Roermond),
briesem (L329p Roermond),
ideosyncr.
bresem (L329p Roermond)
|
brasem || Hoe noemt u de brasem: een zoet- en brak watervis die voorkomt in stilstaande tot traagstromende wateren. Het lichaam is hoog en zijdelings afgeplat. De buikvinnen staan achter de borstvinnen voor de rugvin. De anaalvin is sterk ingesneden. De bovenste he [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21840 |
brassen |
buizen:
būīzə (L329p Roermond),
zwaar leven:
zjwaor laeve (L329p Roermond)
|
woest en wild leven, met veel cafés bezoeken [wilden] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33138 |
breeddorser |
breeddorser:
bręi̯dęršǝr (L329p Roermond)
|
Bij deze dorsmachine werden de schoven dwars, in de breedte, of, anders gezegd, overlangs, in de opening geschoven. Hier gebeurt het eigenlijke dorsen door een molen met latten of wellen. Wompes Pelzer is een Duits fabrikaat breeddorsers, dat nog door paardekracht werd voortbewogen. Zie afbeelding 12. [N 14, 6b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
18787 |
breinaald |
striknaald:
sjtriknaolj (L329p Roermond)
|
breinaald
III-1-3
|
24475 |
brem |
brem:
brem (L329p Roermond)
|
brem [Roukens 03 (1937)]
III-4-3
|