e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

Gevonden: 6145
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broeksriem boksenband: bóksebandj (Roermond), bóksebantj (Roermond), boksenriem: bòkse-reem (Roermond), bòksereem (Roermond), bóksereem (Roermond), buikriem: boekreem (Roermond, ... ), riem: hai heel zien boks op mit eine laire reem (Roermond) band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)] III-1-3
broekzak achter achtertas: achtertes (Roermond), batsentas: batse-tès (Roermond), kontentas: kontjetes (Roermond), vottentas: vottetes (Roermond), vóttetés (Roermond), vottentasje: votte teske (Roermond) achterzak in een pantalon || zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)] III-1-3
broekzak opzij boksentas: boksetes (Roermond), bóksetes (Roermond, ... ), bóksetès (Roermond), bóksetés (Roermond) broekzak || broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)] III-1-3
broer broer: broo:r (Roermond, ... ), broor (Roermond, ... ), brôr (Roermond), met accent ó op de o  brōr (Roermond) broeder [DC 05 (1937)] || broer [DC 03 (1934)] || broer; mijn broer is achttien, mijn - twintig jaar; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || broer; mijn broer is achttien, mijn - twintig jaar; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || broer; mijn broer is achttien, mijn zuster twintig jaar; volw. [DC 12a (1943)] III-2-2
brokkelhoef weke hoeven: węi̯kǝ hōvǝ (Roermond) Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u] I-9
bromtol huildop: huuldop (Roermond, ... ), huuldòp (Roermond, ... ), vgl. pag. 46: bromtol, niet gebr.; z. huuldop*.  hūūldop (Roermond), {z. toel.}: Niet bekend.  / (Roermond) Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt. I. als deze van hout en door een timmerman was gemaakt? [DC 24 (1953)], [DC 24 (1953)] || Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt. II. als deze van blik en bontgekleurd is? [DC 24 (1953)] || Huuldop*: bromtol. III-3-2
bron bron: bron (Roermond), bró.n (Roermond), brön (Roermond), eine bron (Roermond), oo?: korter als boom, langer als hond (ó?).  broonj (Roermond), kwel: kwel (Roermond), sprong: schprunk (Roermond), sjprunk (Roermond) bron || bron, natuurlijke opening in de grond waar water uit de grond opwelt [kwel, wel] [N 81 (1980)] || Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I] I-8, III-4-4
bronstig breustig: brøstex (Roermond), brø̄stex (Roermond) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.] I-12
bronstig, van merries hengstig: heŋstex (Roermond), hits: hets (Roermond) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.] I-9
bronsttijd bronst: brǫns (Roermond  [(bronst: periode van paartijd)]  ) Het antwoord op deze vraag leverde meestal adjectieven met de betekenis "bronstig" op. Deze zijn overgeheveld naar het vorige lemma. [N 8, 44] I-9