e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

Gevonden: 6145
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bundel zangen bussel: bø̜sǝl (Roermond) Samengebonden bundeltjes geraapte halmen. [N 15, 37; JG 2c; monogr.] I-4
bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) bunder: boonder (Roermond), hectare: hàktaar (Roermond) de maat die een oppervlakte aangeeft van 10.000 vierkante meter [bunder, hond, hectare] [N 91 (1982)] III-4-4
bunzing bunzing: bunzing (Roermond, ... ), vuurs: vuurs (Roermond) bunzing [DC 07 (1939)], [Roukens 03 (1937)] III-4-2
bureau schrijfbureau: schriefbero (Roermond) schrijfbureau III-2-1
buren (ww.?) buren: buren (Roermond), buren zijn: buurə zeen (Roermond), naburen: naobere (Roermond) buurman zijn van iemand [noberen, geburen] [N 90 (1982)] III-3-1
burgemeester burgemeester: burgemeister (Roermond, ... ), burgəmeistər (Roermond) het wettelijk hoofd/de vertegenwoordiger van een gemeente [burgemeester, burger, burgmeester] [N 90 (1982)] III-3-1
bus bus: bus (Roermond) bus: Wij moeten ons haasten om de - te halen [DC 27 (1955)] III-3-1
buskruit kruit: kroet (Roermond, ... ), krōēt (Roermond) licht ontbrandbaar, ontplofbaar mengsel dat o.a. gebruikt wordt voor het afschieten van vuurwapens [buskruit, kruit, poeder] [N 90 (1982)] III-3-1
bussel geharkte aren bussel: bø̜sǝl (Roermond) De bussel aren die door het naharken of nascharren wordt bijeengebracht. Doorgaans wordt deze bussel gebonden met een band, maar in het noordelijke Truierlands wordt opgemerkt dat een dergelijke bussel los op de kar of in de stuik werd bijgestoken. Vergelijk ook de lemma''s ''bussel kort stro'' (6.1.29) en ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4). [N 15, 38d; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
bussel hooi bussel: bø̜sǝl (Roermond) Samengebonden hoeveelheid hooi, klaar om opgeladen te worden. Het woordtype pak duidt wel op mechanische persing. De grondbetekenis van weeg is "samengedrukte massa"; de meest bekende betekenisontwikkeling is die van "witbrood". Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 14, 115c; monogr.] I-3