32861 |
distelschopje |
distelschupje:
[distel]šø̜pkǝ (L329p Roermond)
|
De kleine schop met een stevig, smal (4 à 5 cm) blad en een lange steel of een handvat, speciaal voor het uitsteken van distels. Volgens de zegsman van K 278 voldoet dit gereedschap echter niet goed, want "distels steken is distels kweken; distels trekken is distels nekken"; hij gebruikt er dan ook een haak voor, om de distel met wortel en al uit te trekken. Uit Q 71 wordt nog gemeld dat dit schopje door de boer gewoonlijk zelf gemaakt wordt van een oude zeis; en uit L 330 dat, wanneer een boer wegens ouderdom met het boeren ophield, hij heel vroeger een distelschopje om zijn nek gebonden kreeg, als teken dat hij met het werk op het land stopte. In P 44 is "boomschupje" opgegeven; waarschijnlijk werd voor het uitsteken van distels hetzelfde gereedschap gebruikt als voor het ontschillen van gevelde bomen. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel ''distel'' zie het lemma ''distel''. Zie afbeelding 3.' [N 18, 18a; monogr.]
I-3
|
22473 |
dobbelen |
dobbelen:
dobbele (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond),
Zólle-ver dróm toepe of dobbele?
dobbele (L329p Roermond)
|
Dobbelen: dobbelen. || Het kansspel waarbij met dobbelstenen geworpen wordt om daarvan winst of verlies te laten afhangen [dobbelen, teerlingen, bollen, smakken, possediezen, tritsen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22382 |
dobbelsteen |
dobbelsteen:
dobbelsjtein (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond),
vgl. pag. 288; teerling, niet gebr.; men zegt dobbelsjtein.
dobbelsjtein (L329p Roermond)
|
Dobbelsteen: dobbelsteen. || Kleine kubus waarvan de zes vlakken respectievelijk met 1-6 "ogen"voorzien zijn [steen, dobbelsteen, teerling]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22415 |
dobber |
dobber:
dobber (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
dopper (L329p Roermond)
|
De kurken drijver(s) aan het snoer van een hengel [dobber, dop, kurk, upper]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20332 |
dochter |
dochter:
dochter (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L329p Roermond),
dochtər (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
doxtər (L329p Roermond),
met een accent grave op de o
dŏchtər (L329p Roermond),
kind:
kienjd (L329p Roermond),
meidje:
maidje (L329p Roermond),
maidjə (L329p Roermond),
als in franse maitre
maidje (L329p Roermond)
|
(dochter;) Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || dochter [DC 03 (1934)] || dochter; (Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] || dochter; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
20419 |
dode |
dode:
do:je (L329p Roermond),
lijk:
liek (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond),
līēk (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
dode || het dode lichaam van een mens [lijk, dode, kadaver] [N 87 (1981)] || het lijk [de liech] [N 96D (1989)] || lijk
III-2-2
|
24726 |
dode tak |
dode tak:
doje tak (L329p Roermond),
dooie tak (L329p Roermond)
|
Een dode tak (stek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
23388 |
dodenhuisje |
dodenkapel:
doojekepel (L329p Roermond)
|
Een mortuarium, dodenkapel in of bij de kerk. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20441 |
dodenwake |
dodenwake:
doojewake (L329p Roermond)
|
de dodewake [doeëdewach] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
22674 |
doedelzak |
doedelzak:
doedelzak (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
dudəlzak (L329p Roermond)
|
Het blaasinstrument dat bestaat uit een leren zak waarin de speler lucht blaast die hij dan door druk met de arm in een soort schalmei met toongaten blaast; andere schalmeien aan de zak blijven dezelfde toon geven [doedelzak, doerelzak, moemelzak]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|