20438 |
doodskleed |
doodshemd:
doodshemp (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
doodskleed:
doodskleid (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond),
doodsmantel:
doodsmantjel (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond),
linnen doodshemd:
linnen doodshemd (L329p Roermond)
|
bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (thans inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (vroeger inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || doodskleed; hoe noemt men het doodskleed (hinnekleed, reekleed, regenkleed, enz.)? Moet dit kleed aan bepaalde voorwaarden voldoen? [VC 03 (1937)] || kleding waarmee overledene wordt bekleed [N 23 (1964)]
III-2-2
|
23469 |
doodsklok |
doodsklok:
doodsklok (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
De klok die geluid wordt na het overlijden en/of bij de begrafenis van iemand [dôdsklok, dódsklok, dödsklok, doeëdsklok?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23958 |
doodzonde |
doodzonde:
doodzuunj (L329p Roermond)
|
Doodzonde, dodelijke zonde [doeëdzund]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19590 |
doofpot |
ameremmer:
aomer-ummer (L329p Roermond),
amerenpot:
aomerepot (L329p Roermond),
doofpot:
doͅu̯fpoͅt (L329p Roermond),
smoorpot:
smoorpot (L329p Roermond)
|
doofpot [N 05A (1964)] || houtskoolemmer || pot, gegoten, van ijzer, waarin men het houtskool koud laat worden (aomerepot, kriekepot, smoorpot) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
25123 |
dooien |
dooien:
deu:je (L329p Roermond),
t slaakt]:
deuje (L329p Roermond),
deujen (L329p Roermond),
deujt (L329p Roermond),
dooien (L329p Roermond),
döje (L329p Roermond),
waer geit aaf (L329p Roermond),
’t waer geit aaf (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
’t weer gaat af (L329p Roermond),
’t wèèr geit aaf (L329p Roermond),
’t wéér geit aaf (L329p Roermond)
|
dooien || dooien [t weer gaat af [N 22 (1963)]
III-4-4
|
34537 |
dooier |
(het) geel:
xē̜ǝl (L329p Roermond),
doren:
dǭ.rǝ (L329p Roermond),
dǭrǝ (L329p Roermond)
|
Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
24771 |
dooierzwam |
cantharel:
cantharel (L329p Roermond)
|
Cantharel: een gele, eetbare paddestoel (cantharel, eierzwam, dooierzwam). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
23204 |
doop |
doop:
duip (L329p Roermond)
|
Een doop. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24005 |
doopbelofte |
doopbelofte:
duipbeloftes (L329p Roermond)
|
De doopbeloften zoals ze worden afgelegd door peter en meter. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23318 |
doopbewijs |
doopbriefje:
duipbreefke (L329p Roermond)
|
Het doopbriefje, het bewijs dat men gedoopt is [doofsjien]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|