20572 |
peuzelen |
oppeuzelen:
òppeuzələ (L329p Roermond),
peuzelen:
peuzele (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond),
pitsen:
pitse (L329p Roermond),
smikkelen:
sjmikkele (L329p Roermond)
|
peuzelen; Hoe noemt U: Langzaam en met smaak eten (pluizen, peuzelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25420 |
pezen |
geelhaar:
gē̜lhǭr (L329p Roermond)
|
[N 28, 63; Veldeke 15, 22; monogr.]
II-1
|
21734 |
pezerik |
karwats:
karwatsj (L329p Roermond)
|
harde, gedroogde, holle spier of pektouw of touw met knopen als strafwerktuig [looiepees, pezerik, bullepees] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18806 |
piekeren |
mijmeren:
miemere (L329p Roermond),
prakkiseren:
prakkeze:re (L329p Roermond),
prakkezere (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
pràkkəzeerə (L329p Roermond)
|
over zijn zorgen nadenken [mijmeren, dolleren, prakkezeren, praktiseren, dubben, dromen] [N 85 (1981)] || prakkezeren
III-1-4
|
24224 |
piepen |
piepen:
piepe (L329p Roermond),
pīpǝ (L329p Roermond),
sjielpen:
šilpǝ (L329p Roermond),
sjierpen:
sjirpen (L329p Roermond),
tjieken:
tjikǝ (L329p Roermond)
|
een zacht piepend geluid geven, gezegd van vogels (sjirpen, tjilpen, tjerpen) [N 83 (1981)] || Geluid voortbrengen, gezegd van een jonge kip. [N 19, 48; monogr.]
I-12, III-4-1
|
22424 |
pijl |
pijl:
piel (L329p Roermond),
pīēl (L329p Roermond),
pīl (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
De dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht]. [N 88 (1982)] || Pijl: pijl.
III-3-2
|
24777 |
pijlkruid |
pijlkruid:
WLD
pielkroet (L329p Roermond)
|
Pijlkruid (sagittaria sagittifolia 30 tot 100 cm hoge plant. De stengels zijn driekantig; de bladeren zijn pijlvormig, de ondergedoken bladeren lintvormig, tevens stomp; de bloemen groeien in kransen van 3, eenslachtig vrouwelijk onderaan, 3-tallig, wit [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17991 |
pijn |
pijn:
pien (L329p Roermond),
pièn (L329p Roermond),
pīēn (L329p Roermond),
pî.n (L329p Roermond)
|
mijn voeten doen mij erg zeer [DC 03 (1934)] || pijn [RND]
III-1-2
|
17992 |
pijnscheut |
steek:
[-> lm. pijnscheut, rk]
ne sjteek in de ziej (L329p Roermond)
|
Een steek in de zij? ( is vaak het gevolg van hardlopen) [DC 60 (1985)]
III-1-2
|
33800 |
pijpbeen |
pijp:
pīp (L329p Roermond)
|
Het gedeelte van het voorbeen van het paard tussen de knieschijf en de koot tot aan de kogel. Het ondereinde van het pijpbeen vormt het kootbeen. Zie afbeelding 2.23. [JG, 1b; N 8, 32.1, 32.3, 32.6, 32.11, 32.14, 32.15 en 32.16]
I-9
|