23287 |
pinksteren |
pinksten:
pinkste (L329p Roermond)
|
Pinksteren, de vijftigste dag na Pasen [Sinksen, Pinkste]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
22732 |
pinstokken (voor de slee) |
pikken:
de pikke (L329p Roermond),
prikkers:
prikkere (L329p Roermond)
|
pikstokken waarmee de kinderen een slee (waarop ze zitten) voortduwen [N 08 (1961)]
III-3-2
|
20060 |
pioen |
pioen:
pejōē:n (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
Pioen (Paeonia officinalis L.)
I-7, III-2-1
|
24364 |
pissebed |
stekelvarken:
ideosyncr.
stekelverke (L329p Roermond),
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
sjtikkelverke (L329p Roermond),
wild varken:
WBD/WLD
wilj vèrkəs (L329p Roermond)
|
Hoe noemt u de keldermot, pissebed (kelderoog, varkentje, stekelvarken, steenmot, zespoter, varkensbeest) [N 83 (1981)] || pissebed, keldermot [GV K (1935)]
III-4-2
|
33570 |
pit van een steenvrucht |
kern:
kae:r (L329p Roermond),
pit:
pit (L329p Roermond),
WBD-WLD
pit (L329p Roermond),
steen:
sjtein (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
LDB
sjtein (L329p Roermond)
|
De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)] || pit vd steenvrucht
I-7
|
33495 |
pit, kern van fruit |
kern:
kɛ̄r (L329p Roermond),
pit:
pet (L329p Roermond)
|
[RND 08]
I-7
|
24974 |
plaats maken |
plaats maken:
plaats maakə (L329p Roermond),
plaats make (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
ruimte beschikbaar maken [plaats maken, schavelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22479 |
plaats waar de kegels staan |
bos:
bos (L329p Roermond)
|
De plaats waar de kegels staan opgesteld [bos]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19470 |
plafond |
plafond:
plǝfoŋ (L329p Roermond),
zolder:
zø̜ldǝr (L329p Roermond),
zoldering:
zø̜ldǝreŋ (L329p Roermond)
|
Zie kaart. Het ondervlak of de bekleding van een zoldering. In het onderzoeksgebied wordt onder een 'plafond' vooral een gepleisterde, meestal met lijsten en/of reliefs van stuc versierde bekleding van een zoldering verstaan. De term 'zoldering' wordt daarentegen gebruikt voor het ondervlak van een verdiepingsvloer waarvan de draagbalken nog zichtbaar zijn. Zie ook het 'Limburgs Idioticon', pag. 295, s.v. 'zoldering', ø̄Met de bepaalde betekenis van onbeplakten zolder. Geh. rond Maeseyck.ø̄ Om een gepleisterd plafond te maken worden eerst tengels op onderlinge afstand van ongeveer 7 cm onder de balken van de bovenliggende vloerlaag gespijkerd. Aan de tengels wordt vervolgens droog Maasriet bevestigd, dat met zigzagsgewijs om platkopspijkers gewonden koperdraad tegen de tengels wordt vastgeklemd. In plaats van riet kan ook steengaas worden gebruikt. Daarna wordt eerst een ruwe laag vette kalkmortel aangebracht en vervolgens wordt het geheel afgewerkt met een mengsel van kalk en gips. Langs de wand brengt men gewoonlijk een plint aan die wordt vervaardigd door op het plafond latjes te bevestigen en de plint gelijk met die latjes af te werken. Eventuele ornamenten worden met gips opgeplakt. In L 383 sprak men bij een boerderij vooral van de 'zolder' en in een gewoon huis van het 'plafond'. [N 6, 20; N 54, 143a; L 2, 19; monogr.; Vld.]
II-9
|
26755 |
plaggenhak |
russenhak:
rø̜šǝhak (L329p Roermond)
|
Hak, vooral gebruikt om er plaggen mee te hakken. [I, 30; N 18, 38]
II-4
|