34085 |
platen |
platen:
plātǝ (L329p Roermond)
|
De zijvlakken van het kruis. [N 3A, 111b]
I-11
|
33032 |
platliggen van graan |
is gelegerd:
es gǝlēgǝrt (L329p Roermond)
|
Wanneer de halmen door wind en regen platgeslagen zijn en tegen de grond liggen, is dat lastig werken voor de zichter. Hier staan steeds de persoonsvormen van het werkwoord genoemd, waarbij als onderwerp moet gedacht worden: "het koren"; achter in het lemma staan enkele zelfstandige naamwoorden: "platgelegerd graan". Heel in de uitdrukking ''(het koren) ligt heel'' staat voor ''helemaal''. [N 15, 13; monogr.]
I-4
|
19944 |
plavuis |
plavuis:
pləvuu:s (L329p Roermond)
|
plavuis
III-2-1
|
23528 |
plechtig |
plechtig:
plechtig (L329p Roermond)
|
Plechtig, feestelijk [faierlich?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24009 |
plechtige communie |
plechtige communie (<lat.):
plegtige kemunie (L329p Roermond)
|
De Plechtige H.Communie + hernieuwing van de doopbeloften. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24051 |
plechtige huwelijksmis |
plechtige bruidsmis:
plegtige broedsmis (L329p Roermond)
|
Een plechtige bruidsmis [hoeëchfierlieje broedsmaes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23522 |
plechtige mis |
plechtige mis:
plegitge mis (L329p Roermond)
|
De mis plechtig opdragen, celebreren. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30558 |
pleisteren |
pleisteren:
pl ̇ēstǝrǝ (L329p Roermond)
|
Een muurvlak of plafond bedekken met een laag metselmortel uit kalk en zand of Portlandcement. Voor fijner werk, vooral binnenhuis, worden muur of plafond eerst bedekt met een laag mortel, vervolgens effen geschuurd en dan overtrokken met een dunne laag pleisterspecie, meestal bestaande uit gegoten kalk en gips. Ook in Q 121 kende men verschillende bewerkingen om een muur te bepleisteren. Als eerste werd op de gemetselde muur met behulp van een speciale troffel, de zogenaamde 'schmeisstroffel' ('šmajstrufǝl'), een laag specie aangebracht. Het blad van deze troffel was, in tegenstelling tot dat van de gewone troffel, van voren recht. Men noemde dit: 'in het rauwt zetten' ('en ǝt rǫwt ˲z'tsǝ'). De stucadoor maakte daartoe een mortel aan, bestaande uit 5 delen zand, 1 deel kalk en 1 deel cement, die 'rauhputz' ('rǫwputs') werd genoemd. Nadat de laag was aangebracht werd hij met behulp van een rij glad gemaakt. Wanneer de muur ongeveer veertien dagen had gedroogd, kon men beginnen met de afwerking. Men noemde dit: de muur 'in de witte zetten' ('en dǝr w ̇īsǝ z'tsǝ') of 'in de fijnputz zetten' ('en dǝr fīn-/fajnputs z'tsǝ'). Daarbij werden twee lagen opgebracht. Het opbrengen van de eerste laag werd gedaan met behulp van de troffel en de 'sprahe' ('šprǭǝn'). Vervolgens werd de muur met de plakspaan gladgeschuurd. Voor de laatste laag gebruikte men 'vette spijs' ('v'tǝ špīs'), dus mortel waar veel kalk in was gemengd, zodat die laag ook wel 'de vette' ('dǝr v'tǝ') werd genoemd. Ook deze laag werd weer met de plakspaan verder afgewerkt. Zie ook de toelichtingen bij de lemmata 'Plafond', 'Plakspaan' en 'Speciebord'. Bij het pleisteren van een plafond werd de pleistermortel met grote kracht tegen de pleisterlatten gedrukt. Het teveel aan pleister dat bij deze werkzaamheden achter de latten terecht kwam, werd in Q 193 'kraal' ('kral') genoemd. Het woord werd ook gebruikt voor het teveel aan specie aan de binnenkant van een spouwmuur (Gronsvelds Woordenboek, pag. 243). [N 32, 37a; N 32, 37b; monogr.]
II-9
|
30567 |
pleisterlaag |
pleister:
pl ̇ēstǝr (L329p Roermond),
pleisterwerk:
pl ̇ēstǝrwęrk (L329p Roermond)
|
Deklaag van een beraping of een plafond. [monogr.]
II-9
|
25179 |
plensbui, zware bui |
bui:
ein buuj (L329p Roermond),
gors:
ein goersj (L329p Roermond),
plensbui:
plensbuuj (L329p Roermond),
plèns bŭŭj (L329p Roermond),
schuil:
ein sjoel (L329p Roermond),
sjoel (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
schuil regen:
sjoel raegen (L329p Roermond),
’n sjoel rège (L329p Roermond),
⁄n sjoel raige (L329p Roermond)
|
grote hoeveelheid regen ineens [guts] [N 81 (1980)] || zware plensbui [zeng, schoer, sjoel, goersj] [N 22 (1963)]
III-4-4
|