e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Roggel

Overzicht

Gevonden: 2002
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
maandag na driekoningen maandag na driekoningen: Maondjeg nao Driekèùninge (Roggel) Maandag na Driekoningen [koppermaondjeg, verloore maondag]. [N 06 (1960)] III-3-2
maandstonde maanddienst: maonddeenst (Roggel) Een maandelijkse mis voor een overledene [maandstond?]. [N 96B (1989)] III-3-3
maatband, meetlint lintmaat: lę̄jntmǭt (Roggel) Een lint van stof of een papieren reepje waarmee men de hoogte van de voet aan de wreef en aan de hiel kan vaststellen. [N 60, 153] II-10
madeliefje meizoentje: meizeuntje (Roggel), męi̯zø̄ntjǝ (Roggel), meizoetje: męi̯zø̄tjǝ (Roggel), -  meizeutje (Roggel) Bellis perennis L. Een zeer algemeen voorkomend plantje met losse witte bloempjes, die aan de uiteinden paarsrood kunnen aanlopen, met een geel hartje. Het komt voor in weilanden, op gazons en in bermen en bloeit bijna het hele jaar door, vooral van april tot september. Het varieert in hoogte van 5 tot 15 cm en wordt ook vaak meizoentje genoemd. Door de onzekere etymologie van het woord meizoentje, waarin mei- oorspronkelijk vermoedelijk eerder "weide" dan "mei(maand)" betekent, met zijn vele (volksetymologische) vervormingen, is de onderverdeling van de verschillende typen zeer globaal gehouden. Invoeging van -l- (en -r-) komt voor onder meibloempje en meizoetje; de betrokken varianten staan telkens achteraan in de behandeling van de woordtypen; molenzoetje is echter apart gehouden. [A 17, 1a; A 49B, 1a; L 40, 81; monogr.] || madeliefje [DC 17 (1949)] I-5, III-4-3
magazijn kelder: kɛldǝr (Roggel) De ruimte waar men het leer bewaart. Uit de antwoorden blijkt dat deze ruimte zowel een kelder, een zolder als een stal kan zijn. Volgens de informant van L 293 moet de kelder droog zijn. [N 60, 37b] II-10
mager paard scharminkel: šarmeŋkǝl (Roggel) [N 8, 62m] I-9
mak gemakkelijk: gemakkelijk (Roggel), zacht: zǭxt (Roggel) Gezegd van een zachtaardig, gewillig paard. [JG 1a; N 8, 64i en 64j] I-9
maken maken: make (Roggel) maken [DC 02 (1932)] III-1-4
man man: manə (Roggel), mens: mins (Roggel, ... ) man [RND], [RND] III-3-1
man, manspersoon man: man (Roggel) man. (Bestaat er een woord voor man in de beteekenis van echtgenoot?) [DC 05 (1937)] III-2-2