22320 |
maandag na driekoningen |
maandag na driekoningen:
Maondjeg nao Driekèùninge (L293p Roggel)
|
Maandag na Driekoningen [koppermaondjeg, verloore maondag]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
23512 |
maandstonde |
maanddienst:
maonddeenst (L293p Roggel)
|
Een maandelijkse mis voor een overledene [maandstond?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30843 |
maatband, meetlint |
lintmaat:
lę̄jntmǭt (L293p Roggel)
|
Een lint van stof of een papieren reepje waarmee men de hoogte van de voet aan de wreef en aan de hiel kan vaststellen. [N 60, 153]
II-10
|
24879 |
madeliefje |
meizoentje:
meizeuntje (L293p Roggel),
męi̯zø̄ntjǝ (L293p Roggel),
meizoetje:
męi̯zø̄tjǝ (L293p Roggel),
-
meizeutje (L293p Roggel)
|
Bellis perennis L. Een zeer algemeen voorkomend plantje met losse witte bloempjes, die aan de uiteinden paarsrood kunnen aanlopen, met een geel hartje. Het komt voor in weilanden, op gazons en in bermen en bloeit bijna het hele jaar door, vooral van april tot september. Het varieert in hoogte van 5 tot 15 cm en wordt ook vaak meizoentje genoemd. Door de onzekere etymologie van het woord meizoentje, waarin mei- oorspronkelijk vermoedelijk eerder "weide" dan "mei(maand)" betekent, met zijn vele (volksetymologische) vervormingen, is de onderverdeling van de verschillende typen zeer globaal gehouden. Invoeging van -l- (en -r-) komt voor onder meibloempje en meizoetje; de betrokken varianten staan telkens achteraan in de behandeling van de woordtypen; molenzoetje is echter apart gehouden. [A 17, 1a; A 49B, 1a; L 40, 81; monogr.] || madeliefje [DC 17 (1949)]
I-5, III-4-3
|
27147 |
magazijn |
kelder:
kɛldǝr (L293p Roggel)
|
De ruimte waar men het leer bewaart. Uit de antwoorden blijkt dat deze ruimte zowel een kelder, een zolder als een stal kan zijn. Volgens de informant van L 293 moet de kelder droog zijn. [N 60, 37b]
II-10
|
33830 |
mager paard |
scharminkel:
šarmeŋkǝl (L293p Roggel)
|
[N 8, 62m]
I-9
|
33822 |
mak |
gemakkelijk:
gemakkelijk (L293p Roggel),
zacht:
zǭxt (L293p Roggel)
|
Gezegd van een zachtaardig, gewillig paard. [JG 1a; N 8, 64i en 64j]
I-9
|
19110 |
maken |
maken:
make (L293p Roggel)
|
maken [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
20205 |
man |
man:
manə (L293p Roggel),
mens:
mins (L293p Roggel, ...
L293p Roggel)
|
man [RND], [RND]
III-3-1
|
20154 |
man, manspersoon |
man:
man (L293p Roggel)
|
man. (Bestaat er een woord voor man in de beteekenis van echtgenoot?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|