23632 |
met de collecteschaal rondgaan |
met de schaal rondgaan:
met de sjoal rondjgoan (L293p Roggel)
|
Collecteren met de open schaal, met de schaal rondgaan. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33863 |
met de poten dicht bijeen staan |
(te) eng staan:
eŋ štǭn (L293p Roggel)
|
[N 8, 78a en 78b]
I-9
|
33862 |
met de poten te ver uit elkaar staan |
(te) ruim staan:
rȳm štǭn (L293p Roggel)
|
[N 8, 78b]
I-9
|
33855 |
met de voorpoten harkend over de grond krabben |
dabben:
dabǝ (L293p Roggel)
|
Met de hoeven in de aarde krabben of wroeten. [JG 1a; N 8, 74]
I-9
|
22641 |
met een drijftol spelen |
tollen:
tollen (L293p Roggel)
|
Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed [kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven]? [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
22760 |
met een priktol spelen |
kokkerellen:
koekerellen (L293p Roggel)
|
Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed [een stuk speelgoed dat in beweging wordt gebracht met behulp van een touwtje dat er omheen wordt gedraaid]? [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
29920 |
metselaar |
metselaar:
mɛ ̝tsǝlǝr (L293p Roggel)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
24901 |
middag (s middags) |
middag:
middəg (L293p Roggel)
|
middag [RND]
III-4-4
|
23358 |
middenpad |
middenpad:
middepaad (L293p Roggel)
|
De hoofdgang, de middengang van de kerk [middenpad?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23353 |
middenschip |
middenschip:
middesjip (L293p Roggel)
|
De hoofdruimte, de grote middelruimte van een kerkgebouw [schip, langschip, middenschip, middelsjeep?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|