17848 |
naar huis gaan |
heimwaarts gaan:
heivers gaon (L293p Roggel)
|
naar huis gaan [DC 03 (1934)]
III-1-2
|
34014 |
naar rechts |
hot:
hǫt (L293p Roggel)
|
Voermansroep om het paard naar rechts te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95a en 96; L 1 a-m; L B 2, 256; L 26, 2; L 36, 81d; S 12; monogr.]
I-10
|
23725 |
nabidden |
nabeden:
naobeije (L293p Roggel)
|
Nabidden, d.w.z. antwoorden bij het bidden, de tweede helft van een gebed bidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33881 |
nageboorte van het paard |
lichter:
lęxtǝr (L293p Roggel),
rein:
ręi̯n (L293p Roggel)
|
Moederkoek die na de geboorte van het veulen afkomt. [A 33, 19a; N 8, 54 en 55]
I-9
|
17770 |
nagel |
nagel:
nāgəl (L293p Roggel)
|
nagel [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
32955 |
nagras, tweede hooioogst |
groe(n)maad:
gromø̜ntj (L293p Roggel)
|
De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.]
I-3
|
30840 |
naturel |
naturel:
natǝrɛl (L293p Roggel)
|
Zijn natuurlijke kleur hebbend, gezegd van leer. [N 60, 13]
II-10
|
18909 |
nauwgezet; nauwgezet persoon |
juste:
zjŭŭst (L293p Roggel),
secure, een -:
tiz ənə səkūūrə (L293p Roggel),
secuur:
səkūūr (L293p Roggel)
|
Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND]
III-1-4
|
17766 |
navel |
navel:
avel (L293p Roggel)
|
navel [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
20361 |
neef |
neef:
neen
nèf (L293p Roggel)
|
neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|