20558 |
pap |
pap:
pap (L293p Roggel)
|
pap [DC 35 (1963)]
III-2-3
|
23237 |
pastoor |
pastoor (<lat.):
pəsjtu.ər (L293p Roggel)
|
pastoor [RND]
III-3-3
|
20685 |
patates frites |
friet:
friet (L293p Roggel)
|
de staafjes aardappel die in vet gebakken en ook wel in zakjes verkocht worden? [DC 46 (1971)]
III-2-3
|
23542 |
pateen |
pateen (<fr.):
pateen (L293p Roggel)
|
De pateen, gouden schaaltje op de kelk [patieën?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23296 |
pater |
pater (lat.):
pa.tər (L293p Roggel)
|
pater [RND]
III-3-3
|
30937 |
patronen |
patronen:
(enk)
pǝtrūǝn (L293p Roggel)
|
Snijmodellen van papier of karton. "De meesterknecht legt op de huid een model van karton en hij ritst, nauwkeurig den omtrek van het model volgend, een stuk van de vereischte grootte uit." (Directie, pag. 298). Zie afb. 24. [N 60, 39a]
II-10
|
30936 |
patronenmaker |
schachtenmaker:
šaxtǝmę̄kǝr (L293p Roggel)
|
De man die de modellen ontwerpt en de patronen maakt. [N 60, 218a]
II-10
|
20414 |
peetoom |
peter:
pèter (L293p Roggel, ...
L293p Roggel)
|
peetoom (de oom naar wien iemand genoemd is) [DC 05 (1937)] || peter (de man, wiens naam het kind gewoonlijk ontvangt) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20415 |
peettante |
peet:
peet (L293p Roggel, ...
L293p Roggel)
|
meter (de vrouw, die het kind ten doop houdt en wier naam het kind gewoonlijk ontvangt) [DC 05 (1937)] || peettante (de tante naar wie iemand genoemd is) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
30887 |
pek |
pek:
pɛ̄k (L293p Roggel)
|
De kleverige, zwarte massa die de schoenmaker gebruikt om een draad mee in te smeren. [N 60, 197b; N 36, 44; L 40, 38]
II-10
|