17694 |
speeksel uitspuwen |
spijen:
spijə (L293p Roggel)
|
(speeksel uit)spuwen [RND]
III-1-1
|
22384 |
speelkaart |
kaart:
eng kaahrrt (L293p Roggel)
|
kaart [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
22841 |
spel (alg.) |
spel:
en spEl (L293p Roggel)
|
spel [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
18390 |
speld |
spengel:
špɛŋǝl (L293p Roggel)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.]
II-7
|
30899 |
speldnagel, oppinnagel |
speldnagel:
špɛltnāgǝl (L293p Roggel)
|
De spijker waarmee men de bovenzool voor en achter voorlopig vastzet, een oppinspijker. [N 60, 202a; N 60, 202b; N 60, 235; N 60, 101]
II-10
|
22383 |
spelen (alg.) |
spelen:
speeele (L293p Roggel),
speele (L293p Roggel)
|
Als je klaar bent mag je gaan spelen. [DC 35 (1963)] || spelen [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
20165 |
spenen |
spenen:
špīǝnǝ (L293p Roggel)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59]
I-9
|
24247 |
sperwer |
stootvogel:
stootvogel (L293p Roggel)
|
sperwer [DC 42b (1967)]
III-4-1
|
26360 |
spie |
kijl:
kēl (L293p Roggel
[(van ijzer)]
),
spie/spij:
spi(i̯) (L293p Roggel)
|
De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2]
I-3
|
21430 |
spieken |
afkijken:
aafkieken (L293p Roggel)
|
spieken; Hoe noemt u bij een proefwerk stiekum gebruik maken van een boek of een papiertje/ [DC 48 (1973)]
III-3-1
|