30859 |
spijkertang |
kraaibek:
krɛjbɛk (L293p Roggel)
|
Kleine nijptang met taps toelopende punten. [N 60, 184d]
II-10
|
24379 |
spin |
spin:
špɛn (L293p Roggel)
|
spin [RND]
III-4-2
|
30895 |
spinaalgaren |
vlasgaren:
vlasgārǝ (L293p Roggel)
|
Het fijne, gele of witte garen dat men veel gebruikt om het binnenwerk te naaien en waar men ook pekdraad van maakt. [N 60, 196b; N 60, 111c]
II-10
|
20121 |
spinnen |
spinnen:
špęnǝ (L293p Roggel)
|
De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.]
II-7
|
24381 |
spinnenweb |
spinnenweb:
špɛnəwɛp (L293p Roggel)
|
spinnenweb [RND]
III-4-2
|
31081 |
spirituslamp |
spirituslampje:
spiritǝslɛmkǝ (L293p Roggel)
|
De op spiritus brandende lamp waarboven men de polijstinstrumenten verwarmt. [N 60, 140a]
II-10
|
32749 |
spitten |
spaden:
špāi̯ǝ (L293p Roggel)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
30803 |
split |
croûte:
krut (L293p Roggel)
|
Een lap leer van de vleeskant die ontstaat door het leer in de lengte in tweeën te snijden. Verschillende informanten (Q 32 en Q 253) merken op dat dit stuk van minderwaardige kwaliteit is. [N 60, 3c; N 60, 1b; N 60, 3b]
II-10
|
30955 |
splitten |
splitten:
splę̄tǝ (L293p Roggel)
|
Het van elkaar snijden van het nerfleer en het splitleer, oftewel het scheiden van de nerf en de croûte. Ook als men een geleidelijk toelopende rand wil hebben, zoals van contrefort en omloper, split of schift men het leer (Liedmeier, pag. 23). [N 60, 50a]
II-10
|
19806 |
spons |
spons:
spoͅns (L293p Roggel)
|
spons om ruiten mee schoon te maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|