33791 |
teellid |
schacht:
šaxt (L293p Roggel),
šø̜k (L293p Roggel)
|
Penis of roede. [JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a en 37b]
I-9
|
17680 |
teen |
teen:
têin (L293p Roggel)
|
teen (toon) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
31131 |
teenstuk |
teenstuk:
tę̄ǝnštøk (L293p Roggel)
|
Reparatielapje onder de schoenzool, aan de teen. [N 60, 233d]
II-10
|
18483 |
teenstuk [wld ii.10, p. 60] |
teenstuk:
tēēənstuk (L293p Roggel)
|
Het lapje onder de schoenzool, aan de teen (teenstuk, stootlap, stuitstuk) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
23638 |
ten offer gaan |
ten offer gaan:
ten offer goan (L293p Roggel)
|
De offergang maken, ten offer gaan. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17632 |
tepel |
mem:
mem (L293p Roggel),
tepel:
tēpǝl (L293p Roggel)
|
Deem, speen, borst. [A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a, 39b en 40] || Welk woord bezigt men voor de tepel van een vrouwenborst? [DC 43 (1968)]
I-9, III-1-1
|
34320 |
tepel, tet |
mem:
mɛm (L293p Roggel)
|
Het afzonderlijk melkgevend orgaan van het varken of de tepel. [N 19, 19a; JG 1a, 1b; L 49, 6d; A 30, 6d; G 1, 6d; monogr.]
I-12
|
33760 |
tetveulen |
zuigveulen:
zø̜i̯x˲vø̜̄lǝ (L293p Roggel)
|
Veulen dat nog gezoogd wordt. Een tetveulen is ouder dan een zuigeling en kan verkocht worden. [JG 1a, 1b; N 8, 2]
I-9
|
31117 |
thuiswerk |
thuiswerk:
tūswerk (L293p Roggel)
|
Het werk dat men thuis maakt. Volgens de informant van Q 121c kwam het in zijn grootvaders tijd (ʔ± 1880) nog geregeld voor dat de schoenmaker bij de klanten thuis kwam werken. [N 60, 227]
II-10
|
30818 |
thuiswerker |
thuiswerker:
tūswęrkǝr (L293p Roggel)
|
Knecht die thuis het werk voor de baas maakt. [N 60, 217c]
II-10
|