e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Roggel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
torenuurwerk kerkklok: kirkklok (Roggel) Het uurwerk in de kerktoren, de torenklok [kerkklok, kerkuur?]. [N 96A (1989)] III-3-3
torenvalk torenvalk: tòòrevalk (Roggel) torenvalk III-4-1
tornen losrakelen: losrǭkǝlǝ (Roggel) De naad of steken losmaken en uithalen. [N 62, 22; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 20; MW; S 38] II-7
tortelduif tortelduif: tòrteldoef (Roggel, ... ) tortelduif III-4-1
tranen overstrijken met traan: ø̜̄vǝrštrīkǝ męt trǭn (Roggel) De schoen met traan overstrijken om het leer mals te maken. [N 60, 144] II-10
trappelende bewegingen maken dabben: dabǝ (Roggel), denderen: dɛndǝrǝ (Roggel) Het paard tilt de poten hoog genoeg op, maar werpt ze niet vooruit; het blijft ter plaatse trappelen. [N 8, 70b en 71] I-9
trekharmonica monica: monika (Roggel) Hoe noemt men in uw dialect de trekharmonica of accordeon? Het gaat om de meest gebruikte benaming, niet om grappige namen. [DC 52 (1977)] III-3-2
triduüm tridum (<lat.): triduum (Roggel) Een driedaagse godsvruchtoefening, triduüm . [N 96B (1989)] III-3-3
troebele ogen grienen: grinǝ (Roggel  [(huilen)]  ) [N 8, 94g] I-9
trommeltje trommetje: trömkə (Roggel) trommeltje [RND] III-3-2