e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Roggel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
waterdichte laars lieslaars: Kanvas, later rubber.  liĕslaarze (Roggel) Hoge laarzen met een schacht tot in de lies en waterdicht, met gekliefde naden in de schacht. (waterlaars, lieslaars?) [N 60 (1973)] III-1-3
waterhoen waterhoentje: waaterheunke (Roggel) waterhoen III-4-1
waterput put: pøt (Roggel, ... ) [DC 21 (1952)] [DC 21 (1952)] [RND 08] [Roukens 03 (1937)] I-7
weddenschap weddenschap: wɛdənsjap (Roggel) weddenschap [RND] III-3-2
weduwe widvrouw: cf. WNT s.v. "weduwvrouw"; "weduwe-, wede-, weed-, widde-, wed(de)vrouw  widvrouw (Roggel) weduwe [DC 05 (1937)] III-2-2
weduwnaar widman: cf. WNT s.v. "weduwman"; "weduwe-, wede-, weed-, wid-, widde-, wed-, weddeman  widman (Roggel) weduwnaar [DC 05 (1937)] III-2-2
week in de muil (een) sleeë: šliǝ (Roggel), week: węi̯k (Roggel) Gevoelig in de mond voor de druk van het gebit, vooral bij jonge paarden. [JG 1a; N 8, 64f] I-9
weekdienst zeswekendienst: zes waekedeenst (Roggel) Een wekelijkse mis voor een overledene, weekdienst. [N 96B (1989)] III-3-3
weerlichten weerlichten: et weerlich(t) (Roggel), wéérleechte (Roggel) bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)] III-4-4
weerlichtx weerlicht: wéérlicht (Roggel) bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)] III-4-4