18302 |
waterdichte laars |
lieslaars:
Kanvas, later rubber.
liĕslaarze (L293p Roggel)
|
Hoge laarzen met een schacht tot in de lies en waterdicht, met gekliefde naden in de schacht. (waterlaars, lieslaars?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
24273 |
waterhoen |
waterhoentje:
waaterheunke (L293p Roggel)
|
waterhoen
III-4-1
|
33631 |
waterput |
put:
pøt (L293p Roggel, ...
L293p Roggel,
L293p Roggel,
L293p Roggel)
|
[DC 21 (1952)] [DC 21 (1952)] [RND 08] [Roukens 03 (1937)]
I-7
|
22860 |
weddenschap |
weddenschap:
wɛdənsjap (L293p Roggel)
|
weddenschap [RND]
III-3-2
|
20435 |
weduwe |
widvrouw:
cf. WNT s.v. "weduwvrouw"; "weduwe-, wede-, weed-, widde-, wed(de)vrouw
widvrouw (L293p Roggel)
|
weduwe [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20451 |
weduwnaar |
widman:
cf. WNT s.v. "weduwman"; "weduwe-, wede-, weed-, wid-, widde-, wed-, weddeman
widman (L293p Roggel)
|
weduwnaar [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
33821 |
week in de muil |
(een) sleeë:
šliǝ (L293p Roggel),
week:
węi̯k (L293p Roggel)
|
Gevoelig in de mond voor de druk van het gebit, vooral bij jonge paarden. [JG 1a; N 8, 64f]
I-9
|
23511 |
weekdienst |
zeswekendienst:
zes waekedeenst (L293p Roggel)
|
Een wekelijkse mis voor een overledene, weekdienst. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25112 |
weerlichten |
weerlichten:
et weerlich(t) (L293p Roggel),
wéérleechte (L293p Roggel)
|
bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)]
III-4-4
|
25110 |
weerlichtx |
weerlicht:
wéérlicht (L293p Roggel)
|
bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)]
III-4-4
|