19718 |
zeven |
zeven:
zēvǝ (L293p Roggel)
|
Het sap door een zeef laten lopen. Voor de fonetische documentatie van {sap} en {broei} zie men het lemma ''sap''. [N 57, 22]
II-2
|
24810 |
zevenblad |
hanenpoot:
-
hanepoot (L293p Roggel),
hanepoot:
hānǝpōt (L293p Roggel)
|
Aegopodium podagraria L. Zeer algemeen voorkomend lastig onkruid op beschaduwde plaatsen en op vochtige of bemeste grond met voortwoekerende wortelstokken. De onderste bladeren aan de kantig gegroefde stengel zijn veervormig samengesteld met 3 drietallen of 7 blaadjes, de hogere bladeren zijn drietallig. De schermvormige kroon is wit. De plant bloei van juni tot september. De hoogte varieert van 60 tot 90 cm. [A 17, 11; monogr.] || zevenblad [DC 17 (1949)]
I-5, III-4-3
|
33860 |
zich bij het stappen op de voorhoeven trappen |
(zich) pakken:
pakǝ (L293p Roggel),
(zich) vangen:
vaŋǝ (L293p Roggel)
|
[N 8, 75 en 79]
I-9
|
17938 |
zich haasten |
zich spoeden:
os spooje (L293p Roggel)
|
zich haasten: we moeten ons haasten [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wentelen:
wentjǝlǝ (L293p Roggel)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
33038 |
zicht |
zicht:
zext (L293p Roggel)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
23617 |
zielboek |
dodenlijst:
doejeliest (L293p Roggel)
|
Het zielenboek, het register van overledenen, wier namen op vaste tijden van de preekstoel werden afgelezen, voorzover de nabestaanden het zielenboekgeld hadden voldaan [zielboek, dodenlijst?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17783 |
zien, kijken |
zien:
zēən (L293p Roggel)
|
zien [RND]
III-1-1
|
23427 |
zijaltaar |
zijaltaar:
ziejaltaor (L293p Roggel, ...
L293p Roggel)
|
In een zijbeuk [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] || Op het priesterkoor [zijaltaar?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23354 |
zijbeuk |
zijbeuk:
ziejbeuke (L293p Roggel)
|
De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|