e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Roggel

Overzicht

Gevonden: 2002
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
botervlootje boterpot: thans  botterpot (Roggel), botervlootje: vroeger  bottervlĕŭtje (Roggel) botervlootje [DC 23 (1953)] III-2-1
bouwland akker: akǝr (Roggel), land: lanjtj (Roggel), veld: fɛljtj (Roggel), vɛljtj (Roggel) Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.] I-8
bovenbeen bovenbeen: bǭvǝbęi̯n (Roggel) Zie afbeelding 2.21. [N 8, 32.3] I-9
bovenlicht spinnekop: spenǝkǫp (Roggel) Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.] II-9
bovenlip bovenlip: baovəlùp (Roggel) bovenlip [DC 01 (1931)] III-1-1
boventuig bovenstuk: bǭvǝštøk (Roggel), schacht: šaxt (Roggel) Het bovenste gedeelte van de schoen, het overleer. [N 60, 14; N 60, 15a; N 60, 6b] II-10
boventuig [wld ii.10, p. 23] bovenstuk: baovəstukkə (Roggel), bovenstukken: baovəstukkə (Roggel), schacht: sjacht (Roggel) Het bovenste gedeelte van de schoen (boventuig, bovenwerk, bovenstuk?) [N 60 (1973)] || Kent u het woord schacht (of schaft), wat betekent het, hoe spreekt u het uit? [N 60 (1973)] III-1-3
braadworst braadworst: braodworst (Roggel), braotworst (Roggel), om te bakken  broadwors (Roggel) braadworst [N 06 (1960)] III-2-3
braaf braaf: braaf (Roggel), ⁄t wicht is braaf (Roggel), goed: dèt is e gôôd (ein)! (Roggel) braaf [DC 02 (1932)] || braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)] III-1-4
braambes bramelten: braomelt (Roggel, ... ), brōͅməltə (Roggel), bramerten: braomerte (Roggel) braam(bessen) [RND] || braam^bes || braambes [DC 13 (1945)], [Roukens 03 (1937)] III-4-3