21169 |
brug |
brug:
brøk (L293p Roggel)
|
brug [RND]
III-3-1
|
20386 |
bruid |
bruid:
broed (L293p Roggel)
|
bruid [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20387 |
bruidegom |
bruigom:
bruugom (L293p Roggel)
|
bruidegom [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
23221 |
bruidje in de processie |
bruidje:
bruu‧dje (L293p Roggel),
en bruudje (L293p Roggel)
|
Bruidje in de processie. [N 07 (1961)]
III-3-3
|
17634 |
buik |
buik:
bōēk (L293p Roggel),
būk (L293p Roggel),
buikleer:
būklę̄r (L293p Roggel),
pens:
pens (L293p Roggel)
|
buik (lijf) [DC 01 (1931)] || Het gedeelte van de huid dat de buik bedekt. Zie afb. 1. [N 60, 3e; N 36, 5] || Zie afbeelding 2.33. [JG 1a, 1b; N 8, 14 en 41]
I-9, II-10, III-1-1
|
33886 |
buikkrampen |
penspijn:
pɛnspin (L293p Roggel)
|
Met krampen gepaard gaande darmstoornis die hevige pijn veroorzaakt bij dieren, in het bijzonder bij paarden. [A 48A, 5; N 8, 9Oo; monogr.]
I-9
|
18095 |
buikpijn |
buikpijn:
boekpien (L293p Roggel),
pijn in het lijf:
pien in t lief (L293p Roggel),
pijn in zijn buik:
pien in mienə bōēk (L293p Roggel)
|
buikpijn [DC 27 (1955)] || ik heb pijn in mijn buik of de buik doet mij zeer [DC 01 (1931)]
III-1-2
|
31021 |
buitennaaigroef |
groef:
gruf (L293p Roggel),
sleuf:
šlø̄f (L293p Roggel)
|
De groef in het loopvlak van de loopzool, waarin de steken gelegd worden. Deze groef sluit men later. [N 60, 106b]
II-10
|
18459 |
buitennaaigroef [wld ii.10, p. 45-46] |
groef:
grŏĕf (L293p Roggel),
sleuf:
sjleuf (L293p Roggel)
|
Een groef in het loopvlak van de bovenzool waarin de steken gelegd werden en die later werd gesloten? (groef?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
24459 |
bunzing |
fis:
vies (L293p Roggel, ...
L293p Roggel),
viës (L293p Roggel)
|
bunzing [DC 07 (1939)], [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|