30534 |
dakgoot |
goot:
gø̄t (L293p Roggel)
|
Zie kaart. Horizontaal afvoerkanaal dat onder een dakrand wordt aangebracht om het van het dak stromende regenwater af te voeren, hetzij onmiddellijk via een spuier, hetzij door een in de aardbodem uitmondende gootpijp. Met de term 'Keulse goot' (L 387) wordt een goot aangeduid die niet buiten het muurvlak uitsteekt, maar op de muurplaat rust. In S 11 en L 1 a-m werd in het algemeen gevraagd naar ø̄gootø̄. In dit lemma zijn uit dit materiaal alleen die antwoorden opgenomen, waarbij door de invuller werd vermeld dat het specifiek de benaming voor een dakgoot betrof. [N 64, 148a; N 54, 185a; L 24, 23a; L B1, 159a; R 14, 23j2; monogr.; Vld; div.; S 11; L 1a-m]
II-9
|
18207 |
dameskous? |
hoos:
Anna, hubse ei paar noeuw hooze? (L293p Roggel)
|
Anna, heb je een paar nieuwe kousen? [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
24984 |
damp, stoom |
zwaam:
zwaam (L293p Roggel)
|
damp van kokend water [DC 28 (1956)]
III-4-4
|
19633 |
dampen |
stomen:
stoͅu̯mə (L293p Roggel)
|
Wat zegt u in uw dialect tegen \"dampen\"? (dampen, dompen, doempen) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
28402 |
dar |
dreen:
driǝn (L293p Roggel),
drę̄n (L293p Roggel)
|
Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.]
II-6
|
17702 |
darm |
darm:
derm (L293p Roggel)
|
darm [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
33824 |
dartel |
rap:
rap (L293p Roggel),
wild:
weltj (L293p Roggel)
|
Gezegd van felle, vurige, moeilijk te tomen paarden, vooral jonge hengsten. [JG 1d; N 8, 64g]
I-9
|
23256 |
de avond luiden |
de avondsklok luiden:
də køͅstər luwtj də ōͅvəskloͅk (L293p Roggel)
|
Het angelus luiden aan het begin van de avond [het luidt......?] [de koster luidt......?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23471 |
de doodsklok luiden |
overluiden:
eemes ooverloewe (L293p Roggel)
|
Het luiden voor iemand die pas gestorven is, een overledene overluiden [t loet tsóm doeëd, de doodsklok luiden, iemand ovverluuje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33845 |
de eerste uitwerpselen van het veulen |
pek:
pɛk (L293p Roggel)
|
Zij vormen een zwarte, kleverige stof. [N 8, 58]
I-9
|