25126 |
druilerig en koud weer |
nat (weer):
naat (L293p Roggel)
|
nat [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
18509 |
drukknoop |
drukknoop:
drukknèùjp (L293p Roggel)
|
Een bottine die niet met veters, maar met knoopjes sloot, vooral dameslaarsjes. Zie tek. 206f,g. (knoopbottine?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
25133 |
druppel |
druppel:
ene drüppel (L293p Roggel),
ennen dröppel (L293p Roggel)
|
druppel water [dröp, dröppel] [N 07 (1961)]
III-4-4
|
33731 |
dubbel sierhek |
poort:
port (L293p Roggel)
|
Dubbel sierhek dat toegang geeft tot een boerenhofstee of buitenplaats. [A 25, 5f; L 19B, 6]
I-8
|
30979 |
dubbele zool |
dubbele zool:
døbǝlǝ zǭl (L293p Roggel)
|
De zool over de hele lengte van de schoen. Volgens de informant van Q 253 bestaat een dubbele zool uit een loopzool en een halve zool ter vrijwaring van de loopzool. [N 60, 171b]
II-10
|
18472 |
dubbele zool [wld ii.10, p. 35] |
dubbele zool:
Zaol met tussezaol.
dubbələ zaol (L293p Roggel)
|
Kent u de uitdrukking "dubbele zool", hoe spreekt u dat uit, wat betekent het woord? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
en doehf (L293p Roggel)
|
duif [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
23504 |
duitse mis |
duitse mis:
duitse mes (L293p Roggel)
|
Een Duitse mis, door de gelovigen samen gezongen [Duutsje zingmèa?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21965 |
duivenhok |
duivenspijker:
duvǝspikǝr (L293p Roggel)
|
Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6
|
18006 |
duizelig |
dol:
dul (L293p Roggel),
zôê wûûrse dul (L293p Roggel),
duizelig:
duu‧zeleg (L293p Roggel),
zôê wûûrse duu‧zelig (L293p Roggel)
|
dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)]
III-1-2
|