30905 |
hakspijker |
rivet:
(mv)
rǝvęts (L293p Roggel)
|
Eén van de spijkertjes die men gebruikt bij het maken van de hak. [N 60, 200e; N 60, 235b; N 60, 235; N 60, 200a; N 60, 202c]
II-10
|
30985 |
haktip |
slijtkant:
šlītkanjtj (L293p Roggel)
|
Het achterste gedeelte van de hak, waar men soms ijzertjes op zet. [N 60, 170a; N 60, 170b]
II-10
|
18497 |
haktip [wld ii.10, p. 37] |
slijtkant:
sjlīētkanjt (L293p Roggel)
|
Het achterste gedeelte van de hak waar men wel ijzertjes opzette? (tip?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
20343 |
half- of stiefbroer |
halve broer:
halve broor (L293p Roggel)
|
half- of stiefbroeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20344 |
half- of stiefzuster |
halfzuster:
halfzuster (L293p Roggel)
|
half- of stiefzuster [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
23622 |
halfmis |
halfmis:
halfmes (L293p Roggel)
|
Het moment waarop de mis op de helft is, wat de duur betreft [halfmis, hauvermès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17627 |
hals |
hals:
hàls (L293p Roggel),
leer uit de hals:
lę̄r ūt dǝ hals (L293p Roggel),
nekleer:
nɛklę̄r (L293p Roggel)
|
hals [DC 01 (1931)] || Het gedeelte van de huid dat de hals bedekt. Zie afb. 1. [N 36, 4; N 60, 3f; N 60, 3g, N 60, 247]
II-10, III-1-1
|
17659 |
hand |
hand:
hàndj (L293p Roggel)
|
hand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
30821 |
handleer |
handleer:
hanjtjlę̄r (L293p Roggel)
|
Stuk leer in de vorm van een handschoen zonder vingerstukken, gebruikt bij zwaar werk ter bescherming van de hand. [N 60, 220b]
II-10
|
32831 |
handrol, tuinrol |
kleine wel:
klęi̯n wɛl (L293p Roggel)
|
Een kleine rol voor gebruik in de tuin of op een klein perceel; deze rol wordt door een persoon voortgetrokken aan een touw dat op twee plaatsen aan het raam bevestigd is, of aan een met het raam verbonden steel met handgreep. Zie de afb. 85 en 86. [JG 1a; N 11A, 186a; A 40, 9f; div.]
I-2
|