33309 |
harken, werken met de hark |
reken:
rē̜kǝ (L293p Roggel)
|
Zie de toelichting bij het lemma Hark, Algemeen. Object van kleinmaken is: kluiten, harde grond; object van zuivermaken is: het bed, de tuin. [JG 1a, 1b; A 28, 1b; L 1, a-m; Lu 6, 1b; S 12; monogr.; add. uit N 15, 3]
I-5
|
33825 |
harmonisch van bouw |
kort:
kǫrt (L293p Roggel)
|
Gezegd van een goed gebouwd paard, met korte, gesloten en gevulde flanken. [N 8, 64a]
I-9
|
17780 |
hart |
hart:
haert (L293p Roggel),
hɛrt (L293p Roggel)
|
hart [RND] || Holle spier in de borst die door pulserende bewegingen de bloedsomloop gaande houdt. [N 28, 88a]
I-11, III-1-1
|
32977 |
haver |
haver:
hāvǝr (L293p Roggel)
|
Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
24480 |
hazelaar |
hazenotenboom:
-
hasenoteboom (L293p Roggel)
|
hazelnoot - boom (Colylus Avellana L.) [DC 17 (1949)]
III-4-3
|
21000 |
hazelnoot |
hazenoot:
-
hasenoot (L293p Roggel)
|
hazelnoot - vrucht (Colylus Avellana L.) [DC 17 (1949)]
III-4-3
|
24320 |
hazenleger |
kot:
koet (L293p Roggel)
|
leger, ligplaats ve haas [DC 54 (1979)]
III-4-2
|
24988 |
heen en weer (bewegen) |
op en af:
op en aa‧f loupe (L293p Roggel),
op en neer:
hae löptj op en neer (L293p Roggel)
|
heen en weer lopen [op en aaf lope] [N 07 (1961)]
III-4-4
|
21285 |
heer |
heer:
hi.ər (L293p Roggel)
|
heer [RND]
III-3-1
|
24607 |
heermoes |
kattenstaart:
kattesjtert (L293p Roggel),
paardestaart
kattestaart (L293p Roggel),
kattestaart:
katestārt (L293p Roggel),
katǝštɛrt (L293p Roggel),
paardenstaart:
of kattestaart
paardestaart (L293p Roggel),
paardestaart:
paardestaart (L293p Roggel)
|
Equisetum arvense L. [DC 17 (1949)] || Equisetum arvense L. Zeer algemeen voorkomend onkruid uit de paardestaart-familie (Equisetum L.) op bouwland, grasland, tuinen en bermen met een rechtopstaande holle stengel, die geleed is en gemakkelijk uiteen te trekken. Op de grens van de afzonderlijke leden bevindt zich een krans van schubben, die de bladeren vertegenwoordigen. Deze sporenplant bloeit van april tot mei en varieert in hoogte van 10 tot 80 cm. In het algemeen bekender onder de familienaam paardestaart. L 214a: "De volksmond zegt dat onderaan de wortel van de katǝstart een gouden knøpkǝ zit." L 250: "Gedroogde blaadjes worden als medicinale thee gebruikt bij pijnlijke urinelozing." De samenstellingen met -staarts zijn verschoven vormen van staart; vergelijk het lemma Ploegstraat in aflevering I.1, blz. 62. [A 17, 5; A 49B, 4; monogr.] || paardestaart
I-5, III-4-3
|