30897 |
houten pen |
pin:
pen (L293p Roggel)
|
Elk van de houten pennen die de schoenmaker gebruikt om de zolen aan de schoen vast te maken. [N 60, 199a]
II-10
|
19974 |
houtmolm |
meel:
mael (L293p Roggel),
molm:
melm (L293p Roggel)
|
houtmeel [DC 30 (1958)] || pulver van houtworm [DC 42b (1967)]
III-2-1
|
23559 |
houtskool voor het wierookvat |
houtskool:
houtskoal (L293p Roggel)
|
Houtskool, kooltjes voor het wierookvat [költjes, köölkes, krichelskoaële, holtskaol?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24170 |
houtsnip |
houtsnep:
houtsnèp (L293p Roggel)
|
houtsnip
III-4-1
|
31803 |
houtsplinter |
splinter:
šplentjǝr (L293p Roggel)
|
Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.]
II-12
|
24329 |
houtworm |
houtwormpje:
houtwurrempke (L293p Roggel)
|
houtworm [DC 23 (1953)]
III-4-2
|
17565 |
huid |
huid:
hōēd (L293p Roggel),
vel:
(vel) (L293p Roggel)
|
huid [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18647 |
huifkar |
huifkar:
hufkɛr (L293p Roggel)
|
Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.]
I-13
|
18876 |
huilen |
grijnen:
grienen (L293p Roggel)
|
huilen: kinderen bij pijn/verdriet; volwassenen [DC 17 (1949)]
III-1-4
|
24172 |
huismus, mus |
huiskets:
hoeskets (L293p Roggel, ...
L293p Roggel),
huismus:
(hoes)mös (L293p Roggel),
mus:
musch (L293p Roggel, ...
L293p Roggel)
|
Hoe heet de huismusch? [DC 06 (1938)] || huismus || mus [Roukens 14 (1937)]
III-4-1
|