18705 |
jacquetjak |
kazavek:
kəžəveͅk (Q076p Romershoven)
|
jak in jacquetvorm [seketjek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18259 |
jak |
bolero (<fr.):
boͅləroͅu (Q076p Romershoven),
kazavek:
kəžəväk (Q076p Romershoven)
|
damesblouse, strak om het lichaam, hoog gesloten met boordje en met lange strakke mouwen [jak, seket] [N 25 (1964)] || vrouwenjak, kort jasvormig getailleerd bovenkledingstuk [jak, baskien, bollero, zeelewermer, kasjevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18336 |
jarretelle |
jarretelle (fr.):
žärtels (Q076p Romershoven)
|
jarretels, bandjes aan corset of gordel waaraan de kousen worden vastgeknoopt [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18193 |
jas: algemeen |
pit:
pet (Q076p Romershoven),
[uitdr. 185]
pit (Q076p Romershoven),
[uitdr. 200]
pit (Q076p Romershoven)
|
jas || jas in het algemeen [kölder, frak, palleto, rok, pit, kazak] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18704 |
jasje van het mantelpak |
pitje:
petšə (Q076p Romershoven)
|
jasje van het mantelpak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18326 |
jasschort |
voordoek:
vø͂ͅrk (Q076p Romershoven)
|
schort die aan de voorkant als een jas wordt dichtgeknopt [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21914 |
jong dat pas kan vliegen |
pieper:
tot 1 jaar
pīpər (Q076p Romershoven),
vlug:
vløͅch (Q076p Romershoven)
|
Vlug jong. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
21913 |
jong dat pluimen begint te krijgen (zn.) |
stoppelduif:
Duivelshaar onbekend.
stò.pəldàuf (Q076p Romershoven)
|
Jong dat pluimen begint te krijgen. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
34025 |
jong van een rund |
jong:
joŋk (Q076p Romershoven)
|
[N 3A, 4]
I-11
|
34314 |
jong varken |
bag:
báx (Q076p Romershoven),
baggelen (mv.):
bɛgǝlǝ (Q076p Romershoven)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|