e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Romershoven

Overzicht

Gevonden: 1299
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kotelet, ribstuk karbonade: kɛrməniə (Romershoven), kotelet: koͅrtəleͅtə (Romershoven) karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)] III-2-3
koud, mistig en somber weer domplucht: dumplox (Romershoven), mistig (weer): mistex (Romershoven) mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] III-4-4
koude mist koude mist: kā mis (Romershoven) gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)] III-4-4
koude noordenwind, bijs bijs: bäis (Romershoven) koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)] III-4-4
kous met knoopjes slobkous: slopkōsə (Romershoven) kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen [slopkouse, sjlopehaoze, sjloebe] [N 24 (1964)] III-1-3
kous: algemeen n kousen]: kōs (Romershoven) kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)] III-1-3
kousenband kousbindel: kōsbengəl (Romershoven) kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)] III-1-3
kouter kouter: kō.tǝr (Romershoven) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kraan van de metalen gierton kraan: krǭǝn (Romershoven) De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.] I-1
kruis kruis: krø̜̄.s (Romershoven), krø̜̄s (Romershoven) Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14] I-11, I-9