17950 |
beweeglijk rondlopen |
ritsen:
ritse (L373p Roosteren),
ronddraaien:
rondjrieje (L373p Roosteren)
|
lopen: beweeglijk rondlopen [ritse, kwinkeleere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25231 |
bewolking |
bewolking:
bewolking (L373p Roosteren),
wolkendek:
wolkendek (L373p Roosteren)
|
bewolking, zwerk, wolkendek [schoft] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19613 |
bezem |
bessem:
bē.sǝm (L373p Roosteren),
bezem:
bèsem (L373p Roosteren)
|
bezem (soorten) [DC 15 (1947)] || Het keren van de dorsvloer gebeurt vaak met een bezem vervaardigd uit bremtakken. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 32b en 34b]
I-4, III-2-1
|
17996 |
bibberen |
beven:
beve (L373p Roosteren),
bibberen:
bibbere (L373p Roosteren, ...
L373p Roosteren),
rijderen:
riejere (L373p Roosteren, ...
L373p Roosteren)
|
beven [rijde, ridde, riere, rijgele, rijere] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
20640 |
bierpap |
slemp:
slemp (L373p Roosteren)
|
Bierpap (beerslemp?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20665 |
biersoep |
biersoep:
beersop (L373p Roosteren)
|
Soep, hoofdzakelijk gemaakt van bier (biersoep, beersop, bierzuipe) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34238 |
biestmelk |
biest:
bēs (L373p Roosteren)
|
De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.]
I-11
|
33249 |
bietenloof, bladerkroon |
koppen:
kǫpǝ (L373p Roosteren)
|
De bladeren van de bietenplant. [N 12, 46; L 30, 34b; monogr.; add. uit N 12, 48]
I-5
|
33243 |
bietenplantjes |
krotenplantjes:
krūǝtǝplęntjǝs (L373p Roosteren)
|
Bietenplantjes als ze pas opgekomen zijn en uitgedund moeten worden. [N 12, 44; monogr.]
I-5
|
33244 |
bietenplantjes uitdunnen |
dunnen:
dønǝ (L373p Roosteren)
|
Uit de rijen jonge plantjes telkens enkele exemplaren weghalen zodat de overgebleven bietenplantjes meer ruimte krijgen om uit te groeien. Doorgaans wordt dit werk in twee fases gedaan. Eerst wordt met de schoffel of de hak op regelmatige afstanden de rij plantjes over de breedte van de schoffel onderbroken. Van de overgebleven groepjes wordt dan iets later alleen het beste plantje overgehouden; de andere worden met de hand uitgetrokken. Tegelijk wordt dat geselecteerde plantje extra aangezet. Intussen wordt, zoals op het aardappelveld, regelmatig onkruid gewied; zie de toelichting bij het lemma Aanaarden. Het object van de handeling is steeds bieten, bietenplantjes. [N 12, 45; N Q, 8; JG 1b; monogr.; add. uit N 15, 2]
I-5
|