25181 |
regenboog |
regenboog:
règenbaog (L373p Roosteren)
|
regenboog [weerteken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25238 |
regenbuitje |
buitje:
buike (L373p Roosteren)
|
licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25183 |
regenen (alg.) |
regenen:
règenen (L373p Roosteren)
|
regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25180 |
regenwolkje |
watermannetje:
watermänke (L373p Roosteren)
|
regen-voorspellend wolkje bij ondergaande zon [watermenneke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17904 |
reiken naar |
pakken naar:
pakke (L373p Roosteren),
reiken naar:
reike (L373p Roosteren, ...
L373p Roosteren)
|
reiken, met de handen naar iets reiken [iest beraome] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21358 |
rente |
interest:
intrest (L373p Roosteren),
rente:
rente (L373p Roosteren)
|
Rente [intrest?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24230 |
restant vogels |
pestvogel:
pèsvoogel (L373p Roosteren)
|
pestvogel
III-4-1
|
24295 |
restant zoogdieren |
das:
das (L373p Roosteren),
tam:
taam (L373p Roosteren)
|
das [DC 07 (1939)] || tam [DC 19 (1951)]
III-4-2
|
17655 |
rib |
rib:
rub (L373p Roosteren),
rup (L373p Roosteren)
|
rib, ribben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33212 |
riek om te rooien |
rooiriek:
rōi̯rēk (L373p Roosteren)
|
Speciale aardappelriek om mee te rooien, waarvan de benaming afwijkt van die van de algemene riek. Doorgaans heeft de rooiriek minder tanden dan de algemene riek die dient om aardappels te scheppen en te verplaatsen. Drie of vier tanden is normaal. Zie de toelichting bij het lemma Aardappelriek, Algemeen. Bij het type mesthaak, mestgaffel is uitdrukkelijk opgegeven dat het stuk gereedschap met deze naam voor het rooien van aardappelen wordt gebruikt. In L 360 merkt de zegsman op dat men om te rooien een riek gebruikt met platte tanden, zonder bolletjes; en om te scheppen een riek met ronde tanden met bolletjes. [N 12, 36; N 18, 23 en 26b; JG 2c; A 28, 3; monogr.; add. uit N 18, 58 en 60]
I-5
|