19778 |
sering |
meibloem:
-
meibloom (L373p Roosteren, ...
L373p Roosteren)
|
[DC 17 (1949)]sering [DC 17 (1949)]
I-7, III-4-3
|
24242 |
sijs |
sijs:
eigen spelling; omgespeld
seͅi̯s (L373p Roosteren)
|
sijs (12 groenig, maar man heeft zwart petje en sikje; alleen trek- en wintervogel, dan in dichte danszwermen, meest bij elzen; zeer geliefde kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33993 |
singel voor de paardedeken |
bindriem:
bindriem (L373p Roosteren)
|
Riem rond de buik van het paard die dient om de paardedeken op zijn plaats te houden. [N 13, 92]
I-10
|
21444 |
sjacheraar |
sjachelaar:
sjacheléér (L373p Roosteren)
|
sjacheraar: Iemand die zich aan minderwaardige handel bezondigt [sjatser, sjacheléér? enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21581 |
sjacheren |
sjachelen:
sjachelen (L373p Roosteren)
|
Sjacheren, op verachtelijke wijze handel drijven [sjacheren, sjachelen, sjatsen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21143 |
sjees |
sjees:
šēs (L373p Roosteren)
|
Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr]
I-13
|
17870 |
slaan |
slaan:
slōān (L373p Roosteren),
slōān dich ŏm dien ōārə (L373p Roosteren)
|
ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] || slaan [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
25343 |
slachtklaar |
rijp:
rīp (L373p Roosteren)
|
Bij het lezen van dit lemma moet men beseffen dat het begrip "slachtklaar" door de respondenten verschillend opgevat kan zijn. De betekenis kan zijn "vet genoeg om geslacht te worden" of "gereed staande voor de slachter of het slachthuis". [N 3a, 78]
II-1
|
34049 |
slachtrijp |
rijp:
rīp (L373p Roosteren)
|
Vet genoeg om geslacht te worden, gezegd van het mestkalf. [N 3A, 78]
I-11
|
17871 |
slag |
slag:
slaag (L373p Roosteren)
|
Klap. Hij gaf me een klap op mijn schouders. [DC 17 (1949)]
III-1-2
|