e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Roosteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spelen (alg.) spelen: spele (Roosteren) Als je klaar bent mag je gaan spelen. [DC 35 (1963)] III-3-2
sperwer havik: eigen spelling; omgespeld  havek (Roosteren), sperwer: sperwer en havik (Roosteren) sperwer / havik (35 / 55 vrij ronde vleugels en lage staart; gestreepte onderkant, gele ogen; komen onverwachts laag aanvliegen en grijpen dan de verraste prooi; de kleine soort vaak op trek; s winters ook in stad en dorp; de grote broedt zeldzaam in g [N 09 (1961)] III-4-1
spier spier: spier (Roosteren, ... ) pees, spier [N 10 (1961)] III-1-1
spijbelen stiekem uit de school blijven: stiekum uit de school gebleven (Roosteren) wegblijven van school: Hoe noemt men heimelijk, zonder medeweten van de ouders, ---? [DC 24 (1953)] III-3-1
spil van de handmolen draaias: dręj`as (Roosteren) De as waar bij eenvoudige handmolens de bovenste steen om draait. De as is met één uiteinde bevestigd in de onderste steen. [N D, 14] II-3
spitten graven: grãvǝ (Roosteren), omgraven: om[graven] (Roosteren) In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.] I-1
spons spons: spoͅns (Roosteren) spons om ruiten mee schoon te maken [DC 15 (1947)] III-2-1
sporen van de haan hanensporen: hānǝspǭrǝ (Roosteren) Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.] I-12
sport van een stoel spijl: spīl (Roosteren) ronde of vierkante latten, die soms de poten van een stoel aan de onderzijde verbinden [DC 19 (1951)] III-2-1
spotvogel spotvogel: eigen spelling; omgespeld  spoͅtvōgəl (Roosteren) spotvogel (13,5 licht gekleurd, oranje binnensnavel; vaak in boomgaarden en grote tuinen, niet in bossen; nestje lijkt op dat van een vink [003]; roep hard [tetteruuïe]; drukke zang [N 09 (1961)] III-4-1