22383 |
spelen (alg.) |
spelen:
spele (L373p Roosteren)
|
Als je klaar bent mag je gaan spelen. [DC 35 (1963)]
III-3-2
|
24247 |
sperwer |
havik:
eigen spelling; omgespeld
havek (L373p Roosteren),
sperwer:
sperwer en havik (L373p Roosteren)
|
sperwer / havik (35 / 55 vrij ronde vleugels en lage staart; gestreepte onderkant, gele ogen; komen onverwachts laag aanvliegen en grijpen dan de verraste prooi; de kleine soort vaak op trek; s winters ook in stad en dorp; de grote broedt zeldzaam in g [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17569 |
spier |
spier:
spier (L373p Roosteren, ...
L373p Roosteren)
|
pees, spier [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21373 |
spijbelen |
stiekem uit de school blijven:
stiekum uit de school gebleven (L373p Roosteren)
|
wegblijven van school: Hoe noemt men heimelijk, zonder medeweten van de ouders, ---? [DC 24 (1953)]
III-3-1
|
26687 |
spil van de handmolen |
draaias:
dręj`as (L373p Roosteren)
|
De as waar bij eenvoudige handmolens de bovenste steen om draait. De as is met één uiteinde bevestigd in de onderste steen. [N D, 14]
II-3
|
32749 |
spitten |
graven:
grãvǝ (L373p Roosteren),
omgraven:
om[graven] (L373p Roosteren)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
19806 |
spons |
spons:
spoͅns (L373p Roosteren)
|
spons om ruiten mee schoon te maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
34483 |
sporen van de haan |
hanensporen:
hānǝspǭrǝ (L373p Roosteren)
|
Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.]
I-12
|
19707 |
sport van een stoel |
spijl:
spīl (L373p Roosteren)
|
ronde of vierkante latten, die soms de poten van een stoel aan de onderzijde verbinden [DC 19 (1951)]
III-2-1
|
24248 |
spotvogel |
spotvogel:
eigen spelling; omgespeld
spoͅtvōgəl (L373p Roosteren)
|
spotvogel (13,5 licht gekleurd, oranje binnensnavel; vaak in boomgaarden en grote tuinen, niet in bossen; nestje lijkt op dat van een vink [003]; roep hard [tetteruuïe]; drukke zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|